telw.,
1. hoofdtelw., viermaal tien; attr.: hij is veertig jaar oud; elliptisch: hij loopt naar de veertig, is bijna 40 jaar; diep in de veertig, ruim 40 jaar oud;
2. zelfst.: wij waren met ons veertigen; deel dat in veertigen;
3. als rangtelw., veertigste.