v./m. (-gen), knuppelweg, houten weg. Veenbruggen werden gebruikt in Ierland, Engeland, Nederland en Noordwest-Duitsland van het Neolithicum tot in de historische tijd en waren gemaakt van naast elkaar gelegde palen, planken of takkenbossen, soms ook keien.
Veenbruggen moesten in de veengebieden de zandgronden met elkaar verbinden en dienden wellicht ook om riviertjes te bereiken, die door het veenlandschap stroomden.Mogelijk hadden ze een sacrale betekenis. Waarschijnlijk zijn de door de Romeinse veldheren in veenstreken aangelegde pontes longi veenbruggen geweest.