(voer, is en heeft gevaren), gaan, zich bewegen: ten hemel varen ; laten varen , afzien van; de duivel is in hem gevaren; zich met een vaartuig ergens heen begeven; op één kompas varen , één enkele, steeds dezelfde richting volgen; scheepvaart uitoefenen: op de Oost varen ; als zeeman dienst doen, een betrekking aan boord bekleden: hij wil gaan varen ; varen als, in de hoedanigheid van: hij vaart als schipper; (een vaartuig) een schip lek varen ; per schip vervoeren: hout varen ; hebben, voeren: het schip voer een ra minder; zich met de kracht van riem, zeil of motor door het water bewegen: het schip voer langzaam de haven uit; dicht varen , veilig varen; betrouwbaar zijn: dicht kunnen varen op iets, staat kunnen maken op iets;met een luchtballon (ergens heen) vliegen; een bepaald lot ondergaan, iets beleven: we komen vanavond wel eens horen hoe je gevaren bent; goed, beter varen, het goed maken; slecht varen , tegenspoed ondervinden; er wel bij varen , er voorspoed door hebben.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk