Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Varen (werkw.)

betekenis & definitie

(voer, is en heeft gevaren), gaan, zich bewegen: ten hemel varen ; laten varen , afzien van; de duivel is in hem gevaren; zich met een vaartuig ergens heen begeven; op één kompas varen , één enkele, steeds dezelfde richting volgen; scheepvaart uitoefenen: op de Oost varen ; als zeeman dienst doen, een betrekking aan boord bekleden: hij wil gaan varen ; varen als, in de hoedanigheid van: hij vaart als schipper; (een vaartuig) een schip lek varen ; per schip vervoeren: hout varen ; hebben, voeren: het schip voer een ra minder; zich met de kracht van riem, zeil of motor door het water bewegen: het schip voer langzaam de haven uit; dicht varen , veilig varen; betrouwbaar zijn: dicht kunnen varen op iets, staat kunnen maken op iets;met een luchtballon (ergens heen) vliegen; een bepaald lot ondergaan, iets beleven: we komen vanavond wel eens horen hoe je gevaren bent; goed, beter varen, het goed maken; slecht varen , tegenspoed ondervinden; er wel bij varen , er voorspoed door hebben.

< >