Frans dichter, 30.10.1871 Sète, ♱20.7.1945 Parijs. Valéry studeerde na 1894 rechten te Parijs, waar hij in contact kwam met A.Gide en S.Mallarmé.
In 1896 was hij werkzaam in een Londens persagentschap, van 1897-1900 ambtenaar te Parijs, vervolgens secretaris van het agentschap Havas en in 1937 werd hij hoogleraar poëtica aan het Collége de France. Zijn gedichten (oden, sonnetten, kwatrijnen) zijn intellectueel en met grote zorg opgebouwd. Hij trachtte in zijn poëzie als een mathematicus de enige mogelijke combinatie te vinden waarin de woorden naar betekenis en naar klank tot hun volle recht kwamen. Voornaamste thema: het litteraire scheppingsproces. Volgens Valéry moest het gedicht, dat qua taal (muziek) zo volmaakt mogelijk moet zijn, een feest voor het intellect zijn en de lezer in zijn ban brengen. Later keerde hij zich meer tot het proza en schreef over esthetische onderwerpen, kunstenaars, dichters en denkers.
Valéry publiceerde aforismen over litteratuur en kunst en hield zich bezig met sociale, politieke en culturele problemen. Werken: poëzie: La jeune parque (1917), Palme (1919), Album de vers anciens (1920), Le cimetière marin (1920), Ebauche d’un serpent (1922), Charmes (1922), Poésies (1929); proza: Introduction d la méthode de Léonard de Vinei (1895), La soirée avec M.Teste (1896), Variété (5 dln. 1924-44), Rhumbs (1926), Autres rhumbs (1927), Littérature (1929), Regards sur le monde actuel (1931), Moralités (1932), Analecta (1935), Introduction d la poétique (1938), Mélange (1941), Tel quel (2 dln. 1941), Essais et témoignages (1946), Vues (1948), Histoires brisées (1950), Cahiers (1957-61).LITT. L.Cain, Trois essais sur Valéry (1958); C. Whiting, Valéry (1960); A.Fehr, Valéry (1960); J. Robinson, L’analyse de l’esprit dans les Cahiers de Valéry (1963); P.Caminade, P.Valéry (1971).