Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Uurwerk

betekenis & definitie

o.,

1. (-en), tijdwijzer; instrument voor het meten van de tijd, horloge, ook het binnenwerk van een klok;
2. (-en), veermotor;
3. (g. mv.) werk dat per uur betaald wordt.

De oudste tijdmeters waren vnl. waterklokken (klepsydra) en zonnewijzers, later kwamen zandlopers en olie-uurwerken. Men spreekt van uurwerk vooral na de vinding van het rademuurwerk. Onder raderuurwerken moet men bepaald niet alleen uurwerken vatten die van tandraderen voorzien zijn, maar alle uurwerken die automatisch en mechanisch het verloop van de tijd, zonder voortdurende verwijzing naar astronomische feiten, meetbaar maken. Men neemt aan dat de eerste raderuurwerken in de 13e eeuw ontstonden, hetzij in Zuid-Duitsland dan wel in Italië. Raderuurwerken werden in de beginfase door gewichten aangedreven en bevatten oorspronkelijk geen slagwerk. Wilde men toch door middel van een akoestisch signaal het verstrijken van een uur aangeven, dan liet men een man op elk uur met een hamer tegen een bel slaan.

Reeds in de 15e eeuw kende men klokken, waarbij deze man was vervangen door een pop, die door een mechaniek werd bewogen (jaquemart). Bij beide systemen werd elk uur dooréén slag aangegeven, doch spoedig ontstonden systemen, waarbij men aan het aantal slagen het uur kon bepalen. De constructie van de uurwerken werd hierdoor aanmerkelijk gecompliceerder.

Reeds in de 15e eeuw werden klokken met een veeraandrijving geconstrueerd. Om de aflopende spanning van deze aandrijving te compenseren paste men de stackfreed en de snek toe, waarbij de laatste veruit de beste resultaten gaf. Het gaande werk was bij uurwerken die vóór het jaar 1671 werden gefabriceerd zonder uitzondering van een spillegang voorzien. In of omstreeks dat jaar werd de ankergang uitgevonden, die het begin inluidde van een tijdperk waarin veel nieuwe principes werden ontworpen.

Tot 1657 werd het echappement gereguleerd door een balans of een foliot; in dat jaar publiceerde de Ned. natuurkundige Christiaan Huygens zijn toepassing van de slinger op uurwerken; een vinding die spoedig de hele uurwerkmakerswereld veroverde. Ook de gang van de balans werd door Huygens sterk verbeterd door het toepassen van de balansveer (1675). Eind 17e, doch vooral in de 18e eeuw volgden de vindingen die de precieze gang van klokken en horloges bevorderen, elkaar in snel tempo op. De ankergang, een Engelse vinding, werd door de penneof schaargang van Amant in nauwkeurigheid nog overtroffen, vooral toen deze door Lepaute was verbeterd. Ook de cilindergang, de chronometergang en de duplexgang, om enkele van de vele te noemen, betekenden voor de horloges een stap voorwaarts in precisie. Zo bleek de Engelsman John Harrison in 1764 in staat een chronometer te construeren die op een zeereis van 156 dagen een afwijking van slechts 54 s vertoonde.

Ondanks de sterk stijgende produktie van alle soorten uurwerken werd de vervaardiging in de 18e eeuw nog geheel door het handwerk beheerst. Pas in de 19e eeuw werden schuchtere pogingen aangewend tot het fabriceren van uurwerken in series. Na ca. 1870 was de opmars van de machine in de uurwerkmakerij niet meer te stuiten en alle onderdelen werden aan de lopende band vervaardigd. Het in elkaar zetten hiervan geschiedde eerst veelal door thuiswerkers, later werd dit ook in de inmiddels verrezen fabrieken verricht. Nieuwe vindingen, zoals kwartsklokken en atoomklokken brachten de afwijkingen, die zelfs bij de beste uurwerken voorkwamen terug tot fracties van een seconde per jaar. Elektrische uurwerken in horloges werden het eerst uitgevoerd met stemvorkjes als tijdbepalend element. Later zijn geheel elektronische horloges ontwikkeld met de in een kristal opgewekte trillingen als tijdbasis; de cijfers worden zichtbaar gemaakt met leds (lichtgevende diodes) of vloeibare kristallen.

< >