provinciaal concilie van de Roomsch-Katholieke Kerk der Oudbisschoppelijke Clerezie, gehouden 13—21 sept. 1763 te Utrecht. Het concilie werd bijeengeroepen op instigatie van de Franse geestelijken en theologen die wegens de vereiste ondertekening van de constitutie Unigenitus naar de Noordned.
Republiek waren gevlucht. Men meende dat een dergelijk concilie een geschikt middel zou zijn om tegenover Rome het katholieke standpunt van de Utrechtse Kerk te bewijzen. De veroordeling b.v. van de Franse, in Holland verblijvende subdiaken P.leClerc, met zijn felle aanvallen op het pausdom, moest voor Rome een hernieuwd bewijs zijn van de Utrechtse orthodoxie en aanhankelijkheid aan de Heilige Stoel.Door dit concilie werd de Utrechtse Kerk in één keer uit haar onbekendheid en geïsoleerde positie verlost. Uit vele landen kreeg men bijvalsbetuigingen. Rome echter veroordeelde in 1765 de akten van het concilie, wat men wel wijt aan het drijven van de jezuïeten. Het concilie verzweeg echter de dieper liggende conflicten tussen Rome en Utrecht. Tegenover de oosters-orthodoxen en de anglicanen stelde men zich afwijzend op. Een katholicisme, onafhankelijk van Rome, bestond voor de concilie-vaders kennelijk nog niet.
LITT. J.Visser, F.Smit en P.J.Maan, Onafhankelijk van Rome en toch katholiek (1973); P.J.Maan e.a., De Oud-Katholieke Kerk (1979).