[Sanskriet, het eerbiedig neerzitten om te leren], naam voor een aantal teksten in de Indische wijsgerige litteratuur. Men kent de 14 eigenlijke Vedische Upanishaden (7e eeuw v.C.— 4e eeuw v.C.) en vele tientallen post-Vedische (tot in de 16e eeuw).
Vooral de eerste (o.a. Brhadaranyaka en Chandogya) vertegenwoordigen hoogst belangrijke stadia en aspecten van het Indische denken. Het zijn geen filosofische werken in de huidige zin van het woord; zij bevatten zonder een eenheid van leer of een afgerond systeem te geven, uiteenzettingen en discussies over het wezen en de oorsprong der dingen, het wezen van de ziel en de eenheid daarvan met de grond en oorsprong van al wat is, het brahman. Veel van de latere Indische opvattingen op religieus en filosofisch gebied wortelen in deze Upanishaden. (Indische filosofie). LITT. W.Ruben, Die Philos. der Upanishaden (1947) ; J.Gonda, Inleiding tot het Indische denken (1948) ; A.Beth, Vier Upanishaden (1977).