m. (-en), het uittrekken, gezamenlijk vertrek uit een plaats, het verlaten (van een stad, een land), m.n.: de uittocht uit Egypte.
De uittocht van de stammen van Israël uit Egypte, zoals verhaald in het boek Exodus, werd als een beslissende gebeurtenis gezien en gold als Godsdaad bij uitnemendheid (Ex.20,2); de eredienst van Israël werd er sterk door beïnvloed (feest der ongezuurde broden; Pesach). Het is moeilijk de gebeurtenis historisch te fixeren. Meestal wordt aan de tijd na de Egyptische farao Ramses II gedacht (ca.1200 v.C.).