(AI-Dzjoemhoeria Attoenoesia), republiek in Noord-Afrika, begrensd door Algerije, Libië en de Middellandse Zee, 164 150 km2, 5,7 mln. inw. Hoofdstad: Tunis.
FYSISCHE GESTELDHEID
Reliëf en afwatering. Hoewel Tunesië een voortzetting is van de westelijk gelegen Atlas, ligt tengevolge van de helling naar het oosten (Tell-Atlas en Sahara-Atlas) de helft niet hoger dan 200 m boven zeeniveau. Het landschap kan men verdelen in:
1.het noordelijk deel tussen de Middellandse Zee en de Tunesische Rug, met de Kroumirie (400—800 m), de Mogods, het agrarisch belangrijke gebied van het dal van de Medjerda, de vlakten van Mateur en Bizerta en de ruggen van de Hoge Teil, met daartussen alluviale vlaktes.
2. Het middendeel vanaf de Tunesische Rug tot aan de zoutmeren (chotts), met de toppen van de Shambi (1550 m) en de Semmana (1310 m) en in het zuiden de Hoge Steppen en oostelijk de Lage Steppen en de Sahel (kustvlakte).
3. Het zuidelijk Saharisch gedeelte dat uit woestijngebied en zoutvlakten bestaat.
Klimaat. Het klimaat wordt sterk beïnvloed door de ligging aan de Middellandse Zee. Vanaf de Atlantische Oceaan komen ’s winters koude en neerslag het land binnen. De Tunesische Rug is daarbij een barrière, zodat de neerslag voornamelijk ten noorden daarvan valt (400—1000 mm). De Hoge en Lage Steppen krijgen nog 250-400 mm neerslag maar naar het zuiden neemt de neerslag af tot minder dan 100 mm. Temperatuurverschillen zijn minder groot; van noord naar zuid loopt de temperatuur op, waarbij ’s zomers de kuststreken de matigende werking van de zee ondervinden en het gebergte ’s winters vorst kent. De gemiddelde temperatuur van de koudste maand in Bizerta is 11 °C, warmste maand 26 °C.
BEVOLKING
Het bevolkingsaantal groeit met 2,3 % per jaar. De trek van het platteland naar de stad is groot. Sinds 1956 is de urbane bevolking gegroeid van 1,1 mln. naar 2,7 mln. Grootste urbane kernen: Tunis, Sfax, Sousse, Kairouan. Er zijn ca. 200 000 arbeidskrachten naar Libië en Frankrijk getrokken. De bevolking is Arabisch.
Taal. Arabisch is de officiële taal. In het zuiden wordt Berber gesproken. Het Frans wordt steeds meer de taal uit de hogere kringen en lijkt daarmee een statustaal te worden. Godsdienst. n de grondwet is de islam aangemerkt als de staatsgodsdienst. Naast de islamieten (soennieten) zijn er 20 000 joden, 20 000 rooms-katholieken en enige honderden grieks-orthodoxen en protestanten.
Communicatie. Er is vrijheid van drukpers in Tunesië. De grote bladen staan achter het huidige bewind. Al-Amal in het Arabisch en L’Action in het Frans zijn de organen van de Parti Socialiste Destourien. De onafhankelijke pers (As-Sabah, La Presse de Tunisie, Le Temps) biedt wat meer algemene informatie. Radio is in het land een invloedrijk medium.
Radiodiffusion Télévision Tunisienne, de staatsomroep, zendt uit in het Frans, Arabisch en Italiaans. Sinds 1972 is in het gehele land televisie.
ECONOMIE
Algemeen. De economische ontwikkeling laat een gunstig beeld zien. De ontwikkeling is vooral gericht op het bevorderen van exportindustrieën en particuliere investeringen ter vergroting van de werkgelegenheid. Vooral de mijnbouw en industrie zullen worden gestimuleerd, terwijl voor de toeristische sector een groei van 15 % wordt nagestreefd. Het levenspeil op het platteland is laag; er is veel verborgen werkloosheid. Het probleem van de tegenstelling tussen stad en platteland (die deels identiek is aan die tussen kust en binnenland) wordt steeds groter.
Landbouw. Tunesië is van oudsher een agrarisch land, waarbij het zwaartepunt in het noorden lag. Er zijn vijf belangrijke produkten:
1. graan, (noorden);
2. olijven (Sahelgebied);
3. citrusvruchten (noordoosten);
4. wijn;
5. dadels (oases).
Wat de toekomst betreft kan weinig uitbreiding van wijn en citrusvruchten worden verwacht. De graanopbrengst kan verdubbeld worden en voor de olijven rekent men op een groei van 6,5 % per jaar. Men denkt de agrarische sector vooruit te brengen door het kunstmestgebruik te stimuleren, het irrigatieareaal te vergroten (thans slechts 80 000 ha geïrrigeerd), bodemconservatie en betere voorlichting en mogelijkheden (o.a. kredieten) voor particuliere ondernemers.
Veeteelt. De veestapel bestaat uit 3,4 mln. schapen, 0,7 mln. geiten, 0,9 mln. runderen, 0,5 mln. paarden, ezels, muildieren en kamelen. De kwaliteit van het vee is laag. Men poogt nieuwe fokmethoden in te voeren teneinde de vlees-en melkproduktie op te voeren.
Bosbouw. Er is 9000 km2 bos, maar de houtproduktie is gering doordat nog te weinig verantwoorde exploitatie plaatsvindt. De bossen leveren kurk (ca. 9000 t per jaar).
Visserij. In de visserij zijn 14 000 personen werkzaam, met 4000 schepen. Sfax is het visserijcentrum. De produktie omvat brasem, tong, tonijn, zeewolf, sardine, garnaal en kreeft. In de Golf van Gabès en bij het eiland Djerba is sponzenvisserij.
Mijnbouw. Fosfaat is het belangrijkste mijnbouwprodukt (5,6 mln. t erts en 4,6 mln. t concentraten per jaar). Het Gafsa Bekken (3,6 mln. t/jaar) is de oudste vindplaats. De enige mijn buiten dit bekken is Kalaa Djerba. De aardoliewinning is bescheiden (5 mln. t/jaar); de reserve aan aardolie is ca. 315 mln. t. De produktie is afkomstig van on-shore velden. In La Schirra komen de leidingen vanaf eigen olievelden en Algerijnse velden in de Sahara.
De aardgaswinning neemt na de ontdekking van velden in de Golf van Gabès in belangrijkheid toe. De gasreserve bedraagt ca. 230 mrd. m3, de produktie bedraagt 210 mln. m3/jaar. Een contract voor een pijpleiding door de Straat van Sicilië tussen Tunesië en Italië ten behoeve van Algerijns gas werd in 1979 getekend. Andere mineralen zijn ijzererts (380 000 t/jaar), lood (15 000 t/jaar), zink (18 000 t/jaar), bariet (10 000 t/jaar), fluoriet (30 000 t/jaar) en zout (400 000 t/jaar).
Industrie. De industrie is door het ontbreken van voldoende particulier kapitaal en een eigen ondernemersstand een staatsaangelegenheid geworden. De helft van de industrie treft men in Tunis aan. Andere centra zijn Sousse, Sfax, Gabès, Bizerta, Gafsa en Kasserine. De traditionele industrie was gericht op de verwerking van de eigen grondstoffen en landbouwprodukten. De op export georiënteerde nijverheid wordt gestimuleerd. Belangrijke industrieën zijn de voedingsmiddelen-, textiel-en kleding-, glas-, meubel-, verf-en vernis-, lederwaren-, cementen rubberindustrie.
De ambachtelijke nijverheid is nog in vol bedrijf en omvat tapijten en keramiek. De metallurgische, mechanische en elektrotechnische industrie groeit snel. In Gabès zal een petrochemisch complex gebouwd worden.
Handel. Tunesië heeft voortdurend een handelsdeficit. Ruwe olie, fosfaat en olijfolie zijn de produkten die de meeste inkomsten brengen. De uitvoer van textiel neemt toe. Andere uitvoerartikelen zijn ijzer, lood, citrusvruchten en wijn. Machines, olie en olieprodukten, ijzer en staal, suiker en tarwe zijn de belangrijke invoerprodukten.
Handelspartners zijn wat de invoer betreft m.n. Frankrijk, de BRD, Italië en de VS; Italië, Frankrijk, Griekenland, VS en de BRD zijn de belangrijkste afnemers. In jan. 1976 kwam een handelsovereenkomst met de EG tot stand.
Verkeer. De lengte van de spoorwegen is 2089 km. In het noorden ligt het accent op het passagiersvervoer, in het zuiden op het goederenvervoer, m.n. van fosfaat. Van het 21 300 km lange wegennet is 10 550 km hoofdweg. Tunis-La Goulette, Bizerta, Sousse en Sfax zijn de belangrijkste havensteden. La Schirra heeft een aparte oliehaven. Bij Gabès is een complex van drie havens in aanleg.
Er zijn internationale luchthavens bij Tunis, Djerba en Monastir. Toerisme. Het toerisme is een belangrijke steunpilaar van de Tunesische economie. De meeste toeristen komen uit Frankrijk, de BRD en Groot-Brittannië. Hammamet, Sousse, Djerba en Tunis zijn toeristencentra.
STAATSINRICHTING
Bestuur. Tunesië is een soevereine republiek, waar een president aan het hoofd staat. Hij is eveneens hoofd van de regering. De grondwet van Tunesië dateert van 1959. Deze bepaalt dat president en Nationale Vergadering (112 zetels) gelijktijdig worden verkozen bij directe algemene verkiezingen en wel voor vijf jaar.
Rechtspraak. Het Hof van Cassatie te Tunis heeft drie afdelingen voor civiele zaken en een voor strafzaken. Er zijn drie hoven van appel en dertien arrondissementsrechtbanken. De religieuze rechtspraak is opgeheven.
Munt. Munteenheid is de dinar, verdeeld in 1000 millimes. Op 1.4.1980 was de koers: 1 dinar = f65,20 = BF74.
Onderwijs. Sinds de Tunesische onafhankelijkheid is aan het onderwijs veel aandacht gegeven. Ca. 75 % van de kinderen in de leerplichtige leeftijd volgt onderwijs, dat kosteloos is. De vroegere koranscholen zijn genationaliseerd. In de loop der jaren werd het onderwijs uitgebreid met o.a. een kweekschool, een economische en een medische opleiding en een landbouwfaculteit. In 1960 startte de universiteit.
Defensie. Sinds 1965 heeft Tunesië een leger (20 000 man), waarvan het hoger personeel in Frankrijk een opleiding krijgt. De marine heeft 2100 man in dienst. De luchtmacht (1800 man) heeft de uitrusting vooral uit Westeuropese landen.
GESCHIEDENIS
De naam Tunesië dateert van de 9e eeuw, toen de eerste inheemse Arabische dynastie (de Aghlabiden) de stad Tunis stichtte. Tot de verovering door de Arabieren in de 7e eeuw had Tunesië deel uitgemaakt van resp. het Carthaagse, Romeinse en (na het Vandalenintermezzo) Oostromeinse (Byzantijnse) Rijk. Nadat de Aghlabiden in 909 ten val waren gebracht door het geslacht van de Fatimiden, scheidde Tunesië zich af. De Marokkaanse dynastie van de Almohaden stelde orde op zaken. Een van haar gouverneurs, Ibn Hafs, stichtte de dynastie van de Hafsiden (1228—1574). Wegens Spaanse invallen zocht Tunesië steun bij het Turkse Rijk, dat Tunesië in 1574 tot een provincie reduceerde, waar zich een net van operatiebases vormde van de Barbarijse zeerovers.
In 1705 verhief de Turkse gouverneur zich tot een zelfstandige bei. De door hem gegrondveste dynastie (Hoesseiniden) bleef formeel tot 1957 regeren. Onder bei Ahmed (1837-59) kwam de modernisering op gang: de slavernij werd afgeschaft, de joodse minderheid geëmancipeerd, christelijk onderwijs opgezet en het militaire apparaat op westerse leest geschoeid. De volgende bei, Mohammed Sadok al Sadik (1859—82), kreeg te kampen met staatsbankroet; in 1869 kwam Tunesië onder financieel toezicht van Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië. De bei trachtte zijn zelfstandigheid te bewaren door deze mogendheden tegen elkaar uit te spelen. In 1881 echter kwam Tunesië onder Frans protectoraat.
Een groot deel van de beste grond werd door Franse en Italiaanse kolonisten in bewerking genomen. Ondertussen had Tunesië in 1860 een grondwet gekregen, die haar naam gaf aan de eerste Tunesische nationalistische partij (1907): Destour (= grondwet). In 1934 werd de radicalere Neo-Destour gevormd. Van 1942-43 was Tunesië het laatste Duits-Italiaanse bolwerk in Noord-Afrika. In 1956 werd Tunesië onafhankelijk. De voornaamste leider van de Neo-Destour (1964 omgezet in de Parti Socialiste Destourien), H.Bourguiba, werd premier en in 1957, toen de monarchie werd afgeschaft, president.
In 1963 werd de laatste Franse basis (Bizerta) ontruimd. In 1964 werden alle gronden van buitenlandse eigenaren genaast, waarna de Franse economische hulp werd stopgezet. In 1969 werd de grote man van de in 1963 begonnen landbouwcollectivisatie, Ahmed Ben Saleh, ontslagen. In 1970 stelde Bourguiba, die een autoritair bewind voert, de onopvallende H.Nouira aan als premier. Deze werd een jaar later door de president als vice-president aangewezen. Samen met Nouira werd de greep van de partij versterkt.
Grondwetshervormingen in 1975 vergrootten de presidentiële macht. Toch was de oppositie niet zonder betekenis: in 1974, 1975 en 1977 vonden in intensiteit wisselende studentenopstanden plaats, elke maal gevolgd door arrestaties en veroordelingen. In 1976 werd het regime ook geconfronteerd met groeiende oppositie onder de arbeidersbeweging. Stakingen werden ook hier gevolgd door arrestaties en veroordelingen, waarbij in mrt. 1977 vakbondsleden van de UGTT (‘Union Général Tunisienne de Travail’) opgepakt werden op beschuldiging van lidmaatschap van de verboden organisatie Mouvement d’Unité Populaire; deze wordt door Ben Saleh vanuit Frankrijk geleid. Ook de liberale oppositie onderging in de loop van 1977 een opleving. In jan. 1978 riep de UGTT een algemene staking uit, die naast de arbeiders ook mensen uit de onderste bevolkingslagen op de been bracht.
De onrust had vele doden en gewonden tot resultaat. In de buitenlandse politiek vaart Tunesië een vrij onafhankelijke, gematigde koers. Deze politiek leidde o.a. tot een afzonderlijke Tunesische positie in de Arabische wereld. Met de intrede van Mohammed Masmoudi als minister van Buitenlandse Zaken werden de betrekkingen met andere Arabische staten verbeterd. Tunesië koos duidelijk voor het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen. In 1974 kwam het tot een unie tussen Libië en Tunesië, hoewel kort daarop deze geen levensvatbaarheid bleek te bezitten.
Inspirator Masmoudi werd door Bourguiba aan de kant gezet. Libië zette zo’n 10 000 Tunesische arbeiders het land uit. Een belangrijk geschilpunt tussen beide landen betrof de afbakening van ieders territoriale wateren, dit in verband met mogelijke aanwezigheid van offshore oliebronnen. Voor de rest bleef Tunesië westers georiënteerd. Vanaf 1976 werd het leger met militaire steun van de VS op grote schaal uitgebreid.
LITT. F.Garas, Bourguiba et la naissaince d’une nation (1956); J.Anthony, About Tunesia (1961);
N.A.Ziadeh, The origins of Tunesian nationalism (1962); C.A.Micaud, Tunesia, the politics of modération (1964); C.H.Moore, Tunesia since independence (1965); L.Rudebeck, Party and people (1969); W.Knapp, Tunesia (1972); M.S.Lejri, L’histoire du mouvement national (1974); E.CohenHadria, Du protectorat français à l’indépendance tunisienne (1976).