v./m. (-en),
1. punt, spits toelopend einde van een voorwerp; (zegsw.) tranen met tuiten huilen, erg huilen;
2. schenkuitgang aan een (gesloten) kan, ketel of trekpot; (bij uitbreiding) uitgestulpt schenkdeel in de bovenrand van een kan enz.: de tuit van een melkkan.