Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Trommel

betekenis & definitie

v./m. (—s),

slaginstrument, gekenmerkt door een over een opening gespannen vel dat als geluidsbron fungeert; blikken doos met scharnierend of los deksel, gewoonlijk rechthoekig, om iets in te bewaren; (zeevaart) losse kast over het stuurrad; houten of metalen cilinder of cilindervormige metalen doos, veelal om een as draaibaar, in allerlei technische toepassingen, b.v. in mengmachines, in weefgetouwen, om iets te drogen; in een carillon een (vaak koperen) cilinder met vierkante gaten of stiften, waardoor de hamers van de klokken in beweging gebracht worden.

De trommel kan een of twee vellen hebben. Bij sommige trommels zijn tegen het vel snaren aangebracht, die meetrillen als het instrument wordt aangeslagen; andere, waaronder de tamboerijn, bezit—ten metalen plaatjes of ringetjes. De klank van de trommel kan hoger of lager worden door de spanning van het vel te veranderen. Het instrument wordt bespeeld met de handen, vingers of met stokken die verschillende koppen, al dan niet bekleed met b.v. leder of vilt, kunnen hebben. Soms wordt een roede of wire brush gebruikt. De belangrijkste trommeltypen zijn: de cilindrische trommel die uit een vrij brede houten of metalen ring bestaat die aan één kant of beide zijden met een door stelschroeven vastgezet vel is bespannen; de conische trommel die eveneens één of twee vellen bezit; de keteltrom of pauk die met één vel is bespannen; de zandlopervormige trommel met aan beide zijden een vel; de lijsttrommel, waartoe de tamboerijn behoort, die één vel heeft.

LITT. E.Elsenaar, De geschiedenis van de slaginstrumenten (1951); K.Peinkofer en F.Tannigel, Handbuch des Schlagzeugs (1969); J.Blades, Percussion instruments and their history (1970).

< >