[Ilion, Lat.: Ilium], centrum van het antieke landschap Troas, gelegen in de noordoosthoek van een driehoekig plateau tussen de rivieren Skamander en Simoïs. Troje was een van de middelpunten van de Egeïsche beschaving.
De Duitse archeoloog Schliemann begon in 1870 met opgravingen op de heuvel Hissarlik; later zijn deze voortgezet door W.Dörpfeld en van 1932—38 door de universiteit van Cincinnati onder leiding van C.W.Blegen. Men heeft boven elkaar elf nederzettingen gevonden (genummerd I—VI, VII A en B, VIII A en B en IX); de oudste is uit de vroege bronstijd, de 2e, 3e en 4e eveneens. De 5e liet de overgang zien tussen vroege en middenbronstijd, de 6e tussen middenen late bronstijd. Toen was Troje een welvarende stad, die blijkbaar door een aardbeving verwoest is. Het nu volgende Troje is waarschijnlijk te identificeren met het Troje van Priamos uit de Homerische Ilias en Odyssee; deze stad, door de opgravers Troje VII A genoemd, is door brand verwoest, ongeveer in de tijd waarin naar men meent de Trojaanse Oorlog plaats gehad zou hebben. In de volgende nederzetting, Troje VII B, zijn bewijzen gevonden van contacten o.a. met Thracië, uit de vroege ijzertijd. De 8e nederzetting is uit de Griekse tijd, de 9e uit de hellenistische en Romeinse periode, tot in de 4e eeuw een welvarende stad.LITT. C.W.Blegen e.a., Troy (4 dln. 1950—58): C.W.Blegen, Troje and the Trojans (1963; Ned. vert. 1967); W.A.MacDonald, The discovery of Homeric Greece (1968).