m. (—gen),
rechthoekige bak, van boven wijder dan van onderen; b.v. kneedbak; (bij metselaars) kalkbak; etensbak voor de varkens; (oceanografie) langwerpige, smalle inzinking in de oceaanbodem met betrekkelijk steile hellingen en met een diepte van 6000 m of meer; plooidal; (meteorologie) uitloper van een depressie.
In de trog worden de grootste zeediepten aangetroffen (Marianentrog). Zij liggen aan de randen van de oceanen, voor continenten of eilandengroepen. De meeste troggen komen voor in de Grote Oceaan en in een gebied met veel aardbevingen.