term uit de stratigrafische geologie voor het oudste systeem en de oudste periode van het Mesozoïcum, van 230 mln.-195 mln. jaar geleden. F.V.Alberti heeft in 1834 de naam gegeven voor de opeenvolging Bontzandsteen, Schelpkalk en Keuper die over grote afstanden in de BRD te volgen zijn, duidelijk onderscheidbaar van het Paleozoïcum en de Jura.
In het typegebied bestaat het Bontzandsteen uit een complex van lagunaire en fluviatiele zanden en conglomeraten, met op verschillende plaatsen inschakelingen van zout en gips (zout van Boekelo); de Schelpkalk uit fossielrijke mariene, ondiepwaterafzettingen; de Keuper uit een complex van lagunaire, fluviatiele en meerafzettingen, op verschillende plaatsen met zout en gips (o.a. het zout van Lotharingen). Dit gehele complex van terrestrische tot ondiepmariene afzettingen wordt aangeduid als de Germaanse facies van de Trias, en komt in Europa buiten de Alpen voor in Engeland, het Bekken van Parijs, Spanje (tot in Marokko), Bohemen, Polen, West-Rusland. Afzettingen van dezelfde ouderdom komen langs de oostkust van de VS voor, waar ze gekenmerkt worden door dikke basaltuitvloeiingen (Palissades in New York). Naast de Germaanse facies onderscheidt men de Alpiene facies, overwegend kalkig-mariene afzettingen, die soms zeer dik kunnen worden, en vaak opgebouwd zijn uit rifachtige structuren. De Alpiene facies verdeelt men van oud naar jong in: Scythien (of Werfénien), Anisien (of Virglorien), Ladinien, Karnien, Norien en Rhétien (of Rhaet), genoemd naar voorkomens in de Oostenrijks-Zwitserse Alpen.De grote kalkmassieven van de Noordelijke Kalkalpen bij Salzburg, en de Dolomieten, bestaan voor een belangrijk deel uit dergelijke kalken. Trias in Alpiene facies kan tot in Indonië worden gevonden, via de oostelijke Middellandse Zee en de Balkanlanden, Turkije, Iran, Afghanistan, de Himalaja en Achter-Indië-Maleisië, aansluitend op de geosynclinalengordel rond de Grote Oceaan. Op de continenten die tijdens de Trias nog verenigd waren in het sGondwanaland, komt de Trias voor in bekkens, die mogelijk ontstaan zijn tijdens de ijsbedekking van het voorgaande Perm: in ZuidAfrika o.a. de Beauforten Stormbergformaties en de Drakensbergvulkanieten. Vergelijkbare formaties komen in Argentinië, India en Australië voor. Het leven tijdens de Trias. Fossiele overblijfselen uit lagen van triassische ouderdom zijn overvloedig.
De plantenwereld wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van Cyadeachtigen en Benettitales naast paleozoïsche overblijfselen als paardestaartachtigen en varens. De zaadvarens stierven tijdens de Trias uit; de eerste naaldbomen (Voltzia) traden op. De Ginkgo-achtigen zijn reeds uit deze periode bekend. In ondiepe warme zeeën kwamen kalkafscheidende wieren (Diplopora, Dascycladacea) in dusdanige hoeveelheden voor dat zij enorme kalklagen vormden. Onder de gewervelde dieren waren er voor het eerst de beenvissen, terwijl onder de Amphibia de eerste kikkers (Anura) verschenen. Typische paleozoïsche groepen vissen en Amphibia stierven tijdens de Trias grotendeels uit; onder de Reptilia is de Trias een overgangstijdperk, waarbij de permische Therapsida nog bleven bestaan, terwijl in toenemende mate allerlei gespecialiseerde reptielen die onder de naam Dinosauria worden samengevat, begonnen op te treden.
Ook kwamen de eerste echte krokodillen en schildpadden voor. Onder de ongewervelde dieren kwamen voor het eerst de belemnieten voor en de eerste echte oesters (Ostreidae). Bij de koralen verdwenen de paleozoïsche Tabulata en Rugosa, en in de plaats daarvan ontwikkelde zich de nog levende groep der Hexacoralla (Scleractinia). Ammonieten zijn de belangrijkste gidsfossielen voor de Alpiene Trias. In de Schelpkalk kwamen plaatselijk enorme hoeveelheden zeelelies voor (Trochietenkalk) met mosselachtigen (Pteriacea).Paleogeografie en klimaat. In veel opzichten wordt de Trias gekenmerkt door een maximaal samenklonteren van continentale massa’s.
De Atlantische, Indische en Antarctische Oceanen bestonden nog niet, en Gondwanaland was nog verenigd met Laurazië. Tijdens de Trias begon de scheuring die in de loop van het verdere Mesozoïcum langzamerhand zou leiden tot de vorming van de bekende oceanen en continenten. Deze scheuring vormde langs de huidige Atlantische kustgebieden de bekkens (slenken) waarin zich de Germaanse facies vormde. In de randbekkens van de Tethys Zee ontstonden de dikke kalkpakketten van de Alpiene Trias.
Dit houdt mede verband met de plaats van de toenmalige equator: over de huidige Middellandse Zee, Texas en Californië. Het Noordzeebekken lag op een breedte die overeenkomt met die van de tegenwoordige woestijngebieden, waarmee het voorkomen van grote hoeveelheden evaporieten verklaard wordt. Er zijn geen sporen gevonden van ijskapbedekkingen in de Trias. Bij fossiele reptielen die in Zuid-Afrika zijn gevonden, wijzen allerlei morfologische eigenschappen erop dat zij aanpassingen aan een koel klimaat ontwikkelden.