[Lat., treklijn], v. (-trices), vlakke kromme, met de eigenschap dat de lengte van elk raaklijnstuk tussen het raaken het snijpunt met een vaste lijn constant is.
De tractrix kan men als volgt ontstaan denken: in een rechthoekig coördinatenstelsel xOy ligt langs de positieve x-as een lijnstuk AB met lengte a met A in O. Beweegt men A vanuit O langzaam langs de positieve y-as (waarbij men aanneemt dat het xOy-vIak ruw is) dan beschrijft het achter A aanslepende punt B de tractrix. De tractrix heeft een keerpunt met de x-as als keerpuntsraaklijn; de y-as is asymptoot. Bij wenteling van de tractrix samen met zijn spiegeling ten opzichte van de x-as ontstaat de pseudosfeer. De formule van de tractrix boven beschreven is:
y + √ (a2-x2) = a In { a + √(a2-x2)/x}.