Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Traanklier

betekenis & definitie

v./m. (-en), (anatomie) glandula lacrimalis, de klier die het traanvocht produceert.

Het door de traanklieren geproduceerde vocht (traan) dient ter bescherming van het oog. Alleen bij landdieren komen deze oogklieren voor; bij vissen ontbreken zij. Onder amfibieën treft men ze al aan bij de salamanders (onder het onderste ooglid). Reptielen en vogels bezitten één grote traanklier (de klier van Harder), die uitmondt achter het onderste ooglid bij de binnenste ooghoek. Deze klier dient ter bevochtiging van het knipvlies. Ook bij zoogdieren is de klier van Harder aanwezig.

Bij de reptielen, vogels en zoogdieren vindt men nog een tweede traanklier, die onder het bovenste ooglid ligt boven de buitenste ooghoek. Deze traanklier bevochtigt de oogbol, m.n. het hoornvlies. Bij zoogdieren bevinden zich langs de randen van de oogleden bovendien nog de zgn. klieren van Meyboom, die een vetachtig produkt afscheiden, waardoor de ooglidranden het overlopen van traanvocht verhinderen. Het traanvocht bevat natriumchloride en het bacteriedodende lysozym, een enzym dat de celwand van bacteriën afbreekt. Bij gemoedsaandoening kan zoveel traanvocht worden afgescheiden dat het traankanaal de afvoer niet aankan en tranen over de randen van de oogleden biggelen. Voortdurend wordt traanvloeistof geproduceerd (per dag ca. 1 ml); voortdurend wordt overtollig traanvocht ook afgevoerd, waardoor zich een constante stroom van vloeistof langs het oog beweegt.

De afvoer van traanvocht geschiedt via een kanaaltje in het onderste ooglid bij de binnenhoek van het oog. Dit traanvocht wordt opgevangen in een reservoir (de saccus lacrimalis, traanzak) en uiteindelijk via een langere buis (ductus nasolacrimalis, traanbuis) afgevoerd naar de neusholte.

< >