[Lat.], m. (tori, -sen),
1. (bouwkunst) een halfronde convex geprofileerde band als bovenste afsluiting van een zuilbasis;
2. (wiskunde) ringoppervlak.
Een torus ontstaat als men een cirkel laat wentelen om een lijn in zijn vlak, die de cirkel niet snijdt. Is r de straal van de wentelende cirkel en a de afstand van het middelpunt M van de cirkel tot de as van de wenteling / dan zijn de oppervlakte en de inhoud van de torus resp. 4𝝅2ar en 2𝝅2ar2.