[Lat. tolerare, verdragen], v.,
1. verdraagzaamheid jegens andersdenkenden, m.n. aanhangers van een andere levens- of wereldbeschouwing; (biologie) het elkaar verdragen van in symbiose levende dieren;
2. toegestane afwijking van een bepaalde norm;
3. (geneeskunde) graad of mate waarin bepaalde stoffen (ook straling) worden verdragen; (ook) maximumdosis; afnemende werking van een middel bij gewenning;
4. (planteziektenkunde) vermogen van een organisme om de invloed van een parasiet of virus of van milieufactoren te weerstaan.
5. (planteziektenkunde) een verminderde gevoeligheid van een ziekteverwekker voor een bestrijdingsmiddel.
GESCHIEDENIS
Een formele tolerantie betekent alleen: het ongemoeid laten van andere politieke en/of godsdienstige opvattingen en praktijken; materiële tolerantie betekent: een erkenning van de mogelijke positieve waarde van het andere standpunt. Waar religie het alles doordringend ferment van een samenleving is en solidariteit met de groep deelname inhoudt aan het ritueel, kan slechts sprake zijn van formele tolerantie ten aanzien van de religies van andere stammen en volken; binnen eigen gebied en gemeenschap zijn deze religies sterk intolerant. Polytheïsme kent een zekere soepelheid, terwijl monotheïsme neigt naar exclusivisme. Bij de 'hogere’ religies ziet men een wijziging in de tolerantie: de universele religies, die niet aan een bepaalde samenleving gebonden zijn, kunnen tolerant zijn (boeddhisme, christendom, islam e.a.). Daarentegen blijken de zgn. profetische religies, vanwege hun absoluutheidspretentie, overwegend intolerant (oudtestamentische profeten, godsdienst van Zoroaster, christendom als overwegend profetisch beleefd). De zgn. mystieke religies vertonen weer een sterk tolerante inslag, daar zij een veelheid van wegen erkennen voor het bereiken van de vereniging met het goddelijke (o.a. het hindoeïsme, dat echter als maatschappelijk systeem zeer star is).
In Europa trad de idee van de tolerantie sinds de 16e eeuw meer op de voorgrond, onder invloed van de ellende der godsdienstoorlogen, het opkomend humanisme en de secularisatie van de moderne staat. Bij de 16e-eeuwse spiritualisten, zoals J. Denck en S.Franck, ontstond, naast de gedachte van een universele onzichtbare kerk en een godsdienst zonder dogma’s, een positieve idee van de tolerantie ( Castellio). Deze hangt samen met het respect voor de autonome persoonlijkheid en haar gewetensbeslissingen, en heeft zich ontwikkeld parallel met o.a. de strijd voor vrijheid van mening en van meningsuiting. De praktische erkenning van de tolerantie zette zich sinds de 17e eeuw door, o.m. in de Noordned. Republiek (als gevolg ook van het particularisme van de gewesten). Daarna volgden Engeland (Toleration Act, 1689), Frankrijk ( Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, 1789) en Duitsland.
In de 18e eeuw pleitten de filosofen van de Verlichting voor de tolerantie, in de 19e eeuw de liberale denkers. In de 20e eeuw verschoof de aandacht van de godsdienstige naar de maatschappelijke strijdvragen. Als gevolg daarvan kreeg de tolerantie een politieke gedaante, zij het dat die soms nog religieus gekleurd is ( ideologie), repressieve tolerantie.
LITT. W.Kaegi, Castellio und die Anfänge der Toleranz (1953); H.M.J.Oldewelt, Geen onverdraagzaamheid, maar ook geen verdraagzaamheid (1954); G.Mensching, Toleranz und Wahrheit in der Religion (1955); M.Barbers, Toleranz bei S. Franck (1964); H.Marcuse e.a., Critique of pure tolerance (1965).
TECHNIEK
De tolerantie is het verschil tussen de grootste en de kleinste grensmaat van een werkstuk. De tolerantie wordt bepaald door een passingstelsel.