Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Toga

betekenis & definitie

[Lat. tegere, bedekken], v./m. (-’s),

1. (hist.)

opperkleed van de Romeinse burger in vredestijd;

2. (thans) ruime tabbaard met wijde mouwen als ambtskleed van professoren, rechters, advocaten en predikanten.

Tot de Eerste Keizertijd droeg vrijwel elke Romein een toga (veelal van witte wol). Daarna werd zij nog alleen als feest-, ambts- of hof kleding gedragen. De verschillende uitvoeringen, kleur enz. werden bepaald door rang, stand en gelegenheid. De pretoren en sommige priesters droegen de toga praetexta, d.w.z. van een aangeweven rand voorzien. In de eerste eeuw v.C. werd veelal het pallium gedragen, dat overeenkwam met het Griekse himation. Augustus verbood deze dracht echter voor het forum en het circus.

< >