v., onderdeel van de wiskundige statistiek.
In de toetsingstheorie wordt een nulhypothese, meestal een bewering omtrent een parameter van de te onderzoeken populatie, getoetst door middel van een steekproef. Uit de steekproefelementen berekent men de waarde van de toetsingsgrootheid, d.i. een stochastische veranderlijke, waarvan de kansverdeling, onder de veronderstelling dat de nulhypothese juist is, kan worden bepaald. Indien de toetsingsgrootheid een waarde aanneemt die in een te voren vastgelegd ‘kritiek gebied' ligt, wordt de nulhypothese verworpen. Er bestaat een kans dat dit ten onrechte gebeurt (fout van de eerste soort); deze kans heet de onbetrouwbaarheid van de toets. Indien de nulhypothese ten onrechte niet verworpen wordt, spreekt men van een fout van de tweede soort.