m. (-en),
1. gesteldheid: de toestand van de zieke is redelijk; in gezegende verkeren, zwanger zijn;
de toestand van de arbeiders was weinig rooskleurig;
van zaken): de toestand van de wegen is vrij goed te noemen; de ongunstige financiële de in de wereld;
2.(pregn.) slechte, verwarde, ongelukkige gesteldheid: wat een toestand!;
3. (gemeenz.) moeilijk te hanteren geval: nu moet deze toestand nog in mijn koffer: allerlei toestanden maken, veel drukte, omhaal.