(sloeg toe, heeft en is toegeslagen),
1.slaan naar: iemand de bal toeslaan ;
2. goedkeuren, ermee instemmen, sluiten: de koop toeslaan;
3. raak slaan: pas op, ik sla toe, ik zal je raken, gevoelig treffen; (ook) beslissend handelen: door snel toeslaan kwam de vesting in onze handen; (aanbod) erop ingaan, toehappen;
4.met een slag sluiten: hij sloeg de deur met geweld achter zich toe;
5. dichtklappen: een toegeslagen boek.