Ferdinand, Duits socioloog, *26.7.1855 Oldenswort, ♱9.4.1936 Berlijn. Tönnies studeerde filosofie, geschiedenis, klassieke talen, archeologie, economie en statistiek in Jena, Bonn, Leipzig, Berlijn en Tübingen.
Van 1881-1933 doceerde hij aan de universiteit van Kiel. Van 1909—33 was hij voorzitter van de Deutsche Gesellschaft für Soziologie.Voor Tönnies was de sociale werkelijkheid m.n. een psychologisch probleem. Hij onderscheidde twee sociale oervormen: de gemeenschap (Gemeinschaft) en de maatschappelijke organisatie (Gesellschaft). Kenmerkend voor de gemeenschap zijn traditie, intimiteit en affectie. Typische gemeenschappen zijn gezin, familie, volk, gilde, jeugdgroepering en sekte. In de gemeenschap gaat het individu op. Daarentegen is de maatschappij een mechanische, horizontaal gestructureerde opeenhoping van individuen.
Kenmerkend voor haar zijn de ruilverhouding, de overeenkomst, coöperatie, distantie en rationele overweging. De maatschappij zal volgens Tönnies de gemeenschap steeds meer verdringen. Werken: Gemeinschaft und Gesellschaft (1887; 2e dr. 1912), Die Sitte (1907), Kritik der öffentlichen Meinung (1922), Soziologische Studien und Kritiken (3 dln. 1925—29), Fortschritt und soziale Entwicklung (1926), Einführung in die Soziologie (1931), Geist der Neuzeit (1935). LITT. W.J.Cahnmann (red.), F.Tönnies (1973).