(ook: Toegrisch),
I. zn., o., uitgestorven Indo-europese taal;
II. bn. en bw., behorend tot het Tochaars, daarin gesteld: een tochaars woord.
Het Tochaars werd ca.1910 ontdekt door opgravingen in Toerkestan, waarbij men vele handschriften vond, voornamelijk uit de 6e—7e eeuw. Zij bevatten o.a. boeddhistische verhandelingen, poëzie en wetenschappelijke teksten, en waren geschreven in twee nauw verwante Kentumtalen, het TochaarsA en het Tochaars-B of Koetsjisch. Beide talen zijn vermoedelijk in de 8e eeuw uitgestorven; van het volk dat het Tochaars gesproken moet hebben, is vrijwel niets bekend.
LITT. W.Couvreur, Hoofdzaken van de Tochaarse klank- en vormleer (1947); W.Krause en W.Thomas, Tocharisches Elementarbuch (2 dln. 196064).