Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tin

betekenis & definitie

[Lat. stannum], o., chemisch element, symbool Sn;

(coll.) gebruiks- en siervoorwerpen van genoemd metaal: een verzameling antiek tin.

CHEMIE

Tin behoort met germanium en lood tot de 4B-groep van het periodiek systeem. Het komt voor als twee- en als vierwaardig ion (in het laatste geval ook covalent in organische tinverbindingen en b.v. tinhydride, SnH4). Isotopen zijn bekend van atoommassa 108—132, waarvan de tien niet-radio-actieve isotopen samen het natuurlijke tin vormen.

Voorkomen. Tin komt in de buitenste aardkorst voor met een gehalte van 35 g/t. Het wordt vrijwel uitsluitend aangetroffen in de vorm van tinoxide (SnO2, tinsteen of cassiteriet), verder in kleine hoeveelheden in het mineraal stanniet (Cu2Fe Sn4) en als gedegen metaal (samen met goud). De totale hoeveelheid tin wordt geschat op ca. 40 mln. t metaal. Hiervan behoren 10 mln. t tot de bewezen reserves en 10,5 mln. t tot de geïdentificeerde, maar niet economisch winbare voorraden. De bewezen reserves liggen voor 80 % in de ontwikkelingslanden.

Produktie en bereiding. In 1978 produceerden de niet-communistische landen 195000 t erts (herleid tot het tingehalte). De belangrijkste produktielanden waren: Maleisië (62700 t), Bolivia (30900 t), Thailand (28 0001), Indonesië (27 2001) en Australië (14700 t).

Tin wordt bereid door tinsteen te roosten, als er zwavel en arseen in voorkomen, en met koolstof te reduceren. Meestal moet het metaal daarna nog geraffineerd' worden door na smelten de vaste verontreinigingen af te gieten. De belangrijkste gebruikerslanden waren in 1978: de VS (47000 t), Japan (29000 t), de BRD (13500 t), Groot-Brittannië (13200 t) en Frankrijk (10300 t).

Eigenschappen

Tin komt voor in twee modificaties: boven 13,2 °C heeft het een tetragonale structuur en is het een witglanzend metaal; onder 13,2 °C is het een grijs poeder en heeft een kubische structuur. Wit tin gaat bij lage temperaturen langzaam over in de grijze modificatie. Verontreinigingen als aluminium en zink versnellen de verandering. De overgang van wit naar grijs tin, waarbij het metaal tot poeder uiteenvalt, wordt tinpest genoemd. Het metaal geeft bij buigen een eigenaardig geluid, het zgn. schreeuwen; dit wordt toegeschreven aan het langs elkaar schuren van kristalvlakken. Tin is goed pletbaar tot zeer dunne blaadjes tinfolie (stanniool).

Bij 100 °C kan tin tot draad worden getrokken; bij 200 °C is het zo bros, dat het tot poeder kan worden gestampt; daarboven verbrandt het aan de lucht met een intensief wit licht tot tinoxide (SnO2). Door oplossen in zoutzuur gaat tin onder waterstofontwikkeling over in tinchloride (SnC12). Door koken met alkaliën ontstaat een zout van tinzuur (stannaat). Bij gewone temperatuur is tin bestand tegen zwakke zuren en alkaliën.

Toepassingen

Tin vindt vooral toepassing bij het vertinnen van staal voor de blikfabricage (40 %) en in soldeer (25 %). Belangrijke tinlegeringen zijn: brons (koper + tin), zacht soldeer (tin + lood), lagermetaal (koper, zink, arseen, antimoon en tin), lettermetaal (lood, antimoon, tin) en hardtin (tin + antimoon). Fosforbrons (met 5—10 % tin) is een extra sterke legering, die wordt toegepast bij scheepsschroeven en veren. Tin kan niet door hersmelting uit blik teruggewonnen worden, zodat het zich in het als afvalstaal herwonnen staal ophoopt. Omdat de kwaliteit van het afvalstaal daardoor vermindert, wordt het tin door chlorering hieruit teruggewonnen (in 1977 in de EEG 18800 t, in de VS 15400 t). Tin en tinlegeringen worden als deklaag, met zowel functionele als decoratieve doeleinden, aangebracht op staal, gietijzer, koper, aluminium (apparaten voor de voedselbereiding, auto-onderdelen).

Tinverbindingen

Men onderscheidt Sn(II)- en Sn(IV)-verbindingen (vroeger: stanno- en stanni-verbindingen). Tin(IV)chloride (SnC14), met een kookpunt van 114 °C en een smeltpunt van -33 °C, wordt bereid door inwerking van chloor op tin. Aan de lucht gaat SnC14 over in een halfvaste gekristalliseerde massa, de zgn. tinboter (SnCl4.5H20). SnCl4 vindt toepassing als beitsmiddel in de katoenindustrie.

Tin(II)chloride wordt evenals tin(II)sulfaat gebruikt bij elektrolytische vertinningsprocessen in de blikindustrie en als reductiemiddel op technische schaal. Tin(II)fluoride wordt verwerkt in tandpasta. Hexachloro-ammoniumstannaat of pinkzout, (NH4)2SnCl6, dient als beitsmiddel voor het verven van textiel. Repareerzout is de handelsnaam voor natriumstannaat, Na2Sn(OH)6, dat als beitsmiddel in de ververij wordt gebruikt. Door verhitting van tinamalgaam met zwavel en ammoniumchloride ontstaat, in goudglanzende, doorschijnende blaadjes, musiefgoud, dat dient om te vergulden en te bronzen. Organotinverbindingen worden gebruikt als stabilisator in PVC (b.v. dibutyltinmaleaat), en met fungicide werking bij de conservering van hout, de bereiding van papier en textiel, als bederfwerend middel in verf, in landbouwbestrijdingsmiddelen en als desinfectans in ziekenhuizen (b.v. tributyltinoxide).

CULTUUR

Tin werd al sinds ca.1700 v.C. met rood koper tot brons gelegeerd. In later eeuwen werd het veel gebruikt voor het gieten van vaatwerk e.d. Aan het tin werd dan lood toegevoegd. Later legeerde men ook met wat koper of antimoon, waardoor het produkt steviger werd. Naar gelang het gehalte sprak men van keurtin of van peauter, wat werd aangeduid door een tinmerk (engel, roos enz.). Grote stukken werden afzonderlijk in vormen gegoten en daarna aan elkaar geweld, eventueel bijgewerkt en gepolijst.

In de 17e eeuw werd tin ook toegepast ter versiering van meubelen (o.a. Antwerpse kunstkabinetten). In de 19e—20e eeuw werden tinnen voorwerpen veelal machinaal gegoten. LITT. B.Dubbe, Tin en tinnegieters in Nederland (1965).

< >