Twee onderling nauw verwante takken van de Sino-Tibetaanse taalfamilie. Het Tibeto-Birmaans omvat ruim honderd talen, maar de meningen over de classificatie ervan lopen uiteen.
Bij een indeling wordt meestal uitgegaan van de twee voornaamste cultuurtalen, het Tibetaans en het Birmaans.De Tibetaanse tak bestaat uit vier taalgroepen:
1. de Tibetaanse talen (gesproken in de Tibetaanse hooglanden van oostelijk Kasjmir tot in West-China, voorts in delen van Nepal en Noord-India);
2. de westelijke Himalajatalen (gesproken in de Indische deelstaat Himachal Pradesh en West-Nepal);
3. de westelijk-centrale Himalajatalen (gesproken in Midden-Nepal);
4. de oostelijke Himalajatalen (gesproken in Oost-Nepal). Deze taalgroepen zijn heterogeen van samenstelling en worden nader onderverdeeld.
De Birmaanse tak bestaat uit zeven eveneens heterogene taalgroepen:
1. Birmaans (gesproken in Birma, Thailand, Laos, Vietnam en Zuid-China);
2. Mru (gesproken in de heuvels van Arakan);
3. Nung (gesproken nabij Myitkyina in Noord-Birma);
4. Kachin (gesproken in Noord-Birma);
5. Lu (gesproken nabij Manipur);
6. Chairel (een dode taal, vroeger gesproken nabij Manipur);
7. Kuki (gesproken in de grensgebieden van India en Birma). Verder komen er nog enige talen en taalgroepen voor, waarvan niet is vastgesteld of zij dienen te worden ingedeeld bij de Tibetaanse, dan wel bij de Birmaanse tak, m.n. Newari (Nepal), Abor, Mirien Dafla (Assam).
Aangenomen wordt dat de Tibeto-Birmaanse talen zich hebben ontwikkeld uit een hypothetische, gemeenschappelijke oertaal, het Proto-Tibeto-Birmaans.
De onderlinge verwantschap van de talen is bepaald door een aantal typologische kenmerken, die zij gemeenschappelijk hebben:
1. monosyllabiliteit, omdat de woorden gewoonlijk uit een enkele lettergreep bestaan;
2. tonaliteit, omdat in de meeste talen de toonhoogte van een foneem een betekenisonderscheidende functie heeft;
3. verandering van de initiële consonant, waarbij binnen een zelfde wortel stemhebbende en stemloze consonanten elkaar kunnen afwisselen;
4. klinkerwisseling binnen een zelfde wortel;
5. affixering;
6. het ontbreken van duidelijk onderscheiden woordcategorieën;
7. woordvolgorde met als regel het werkwoord aan het einde van de zin.
LITT. S.N. Wolfenden, Outlines of Tibeto-Burman linguistic morphology (1929); R. Shafer, Introduction to Sino-Tibetan (5 dln. 1966-74); P.K. Benedict, Sino-Tibetan (1972).