Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tibet, gebied

betekenis & definitie

Chinees autonoom gebied in het westen van de Volksrepubliek, 1,22 mln. km2, ca. 1,7 mln. inw. Hoofdstad: Lhasa.

FYSISCHE GESTELDHEID

Het Tibetaanse Hoogland beslaat ruim 20 % van China en is met 1,9 mln. km2 het grootste hoogland ter wereld. Landschappelijk wordt Tibet verdeeld in:

1. het eigenlijke Tibetaanse Hoogland, dat bestaat uit het TsjanTangplateau van doorgaans 4500 m hoogte en wordt omsloten en doorsneden door bergketens met toppen van 6000-7000 m. Tussen de ketens liggen een aantal woestijnbekkens en massieve, lage bergketens. Door het extreem droge klimaat ligt de sneeuwgrens op ca. 5000 m hoogte. De bekkens hebben gesloten afwatering met vele zoet- en zoutwatermeren. Het is een boom- en grasloos toendragebied.
2. Tussen Himalaja en Transhimalaja strekt zich op 4000 m hoogte de Grote Vallei over een lengte van 1700 km uit. Het westelijk deel heeft te lijden onder droogte; het oosten vormt het zwaartepunt van bevolking en economisch leven. Hier liggen de enige drie steden van Tibet. Door dit steppegebied stroomt de Tsangpo, bovenrivier van de Brahmaputra.
3. Ten zuiden van het Bayankaias Gebergte buigen de bergketens om in noord-zuidrichting. Ze zijn doorgaans 5000 m hoog en de tussenliggende, smalle dalen zijn zeer diep ingesneden. Het is het vochtigste deel van Tibet. De sneeuwgrens ligt er toch op 5700 m, de boomgrens op 4000m. De dalbodems zijn tropisch. Hier ontspringen de grote rivierstelsels van Zuidoost-Azië.

De voornaamste klimaatfactoren zijn de hoogte en de continentale ligging. De Tsjan-Tang heeft een jaargemiddelde van -5°C en minder dan 100 mm neerslag. Het oosten van de Grote Vallei is aanmerkelijk milder: Lhasa heeft een julitemperatuur van 15°C, jaarlijkse neerslag 300-400 mm.

BEVOLKING

De enige steden van betekenis zijn Lhasa (80.000), Shigatse (35.000), Gyangtse (35.000) en Tsjamdo (10.000). Waarschijnlijk neemt de bevolking niet toe, m.n. door de ontwrichting van de sociale structuur.

Het aantal Chinezen bedraagt ca. 75.000. Het Chinese administratieve kader wordt elke twee jaar vervangen.

ECONOMIE

De hooglandbewoners zijn veeteeltnomaden (15% van de bevolking). Om vat op hen te krijgen tracht men hen daar te sedentiseren door akkerland om te zetten in weiland, veterinaire posten te stichten en van staatswege voederdepots in te richten. In de Grote Vallei vindt bevloeide akkerbouw plaats met een grote variatie aan gewassen, o.m. gerst, gierst, raapzaad, fruit. Het nationale voedsel is tsamba, bereid uit gerst, boter en thee. Chinezen verbouwen op de dalbodems tropische gewassen: rijst, suikerriet en katoen; op de hellingen worden maïs en aardappelen verbouwd; boven 3.000 m hoogte wijden de Tibetanen zich aan veeteelt en de verbouw van gerst.

De industrie is gering. Naast het traditionele ambacht (o.a. tapijtweverij) bestaan in Lhasa enkele fabrieken. Er is één kleine steenkolenmijn. Er is een bescheiden winning van goud, zout, borax, potas en broom. In 1951 zijn enkele vliegvelden aangelegd,

m.n. voor militaire activiteiten. De bescheiden handel richt zich bijna geheel op China. Er is uitvoer van wol, yakstaarten, borax, zout, huiden, muskus, geneeskrachtige kruiden en levend vee; invoer van moderne industrieprodukten, ijzer, katoen, thee, rijst en suiker.

STAATSINRICHTING

Bestuur. Tibet is verdeeld in vijf speciale gebieden (steden) en 68 kantons. Na de bezetting door China in 1950-51 werd het traditionele bestuur voortgezet. In 1955 werd Tsjamdo bij Tibet gevoegd na opheffing van de prov. Sitjiang.

In 1965 werd Tibet tot autonoom gebied verklaard. Ingrijpen in de sociale structuur leidde tot een opstand (1959). Na 1962 begon opnieuw de ontmanteling van grootgrondbezit en boeddhisme. Van de 5.000 kloosters is nog een tiental in gebruik, nieuwe monniken worden niet toegelaten.

CULTUUR

Het archeologische materiaal uit de prehistorische tijd (tot de 7e eeuw n.C.) is nog niet systematisch onderzocht. Naast stenen, koperen en ijzeren werktuigen, die verwantschap vertonen met die uit het steppegebied van Centraal-Azië, zijn er sporen van rotsschilderingen in de holen en grotten die in de prehistorische periode waren bewoond. Deze grotten dienden later vaak als woonplaats voor kluizenaars. Vondsten van in een cirkel of vierkant opgestelde grote, ruwe stenen, met in het midden één of drie hogere stenen, wijzen op het bestaan van een megalithische cultuur in prehistorisch Tibet.

Vanaf de historische tijd (7e eeuw n.C.) staat de Tibetaanse kunst in het teken van het boeddhisme. Rolschilderingen (thangka) en beelden van brons, hout, leem, ivoor en steen stellen Boeddha, bodhisattva’s of demonische godengestalten voor. De beelden zijn vaak verguld, soms gedeeltelijk beschilderd en soms ingelegd met edelstenen. Thangka’s en beelden werden gewijd met spreuken en amuletten. Daarnaast zijn er andere rituele voorwerpen in gebruik, zoals de vajra, symbool van het latere Tibetaanse boeddhisme, de kleine tweekantige trommel en de gebedsmolen.

LITT. D.I. Lauf, Das Erbe Tibets (1973).

GESCHIEDENIS

In de 7e eeuw werd Tibet bewoond door Mongoolse Tibetanen, die de Bongodsdienst aanhingen. Ca.620 ontstond een krachtige monarchie, suzerein over Nepal en in de 8e eeuw over Kasjmir.

Tibet ontleende zijn geestelijke cultuur grotendeels aan India, terwijl de materiële beschaving in sterke mate op China (papier, inkt, zijde, thee, boter en gerstebier) was gebaseerd. Terwijl de monarchie het boeddhisme ingang trachtte te doen vinden, hield de adel vast aan het Bongeloof. Deze strijd leidde in de 9e en 10e eeuw tot de verbrokkeling van Tibet. De macht kwam voornamelijk in handen van een kerkelijke hiërarchie, gebaseerd op het lamaïsme. In de 13e eeuw kwam Tibet onder de suzereiniteit van de Mongolen. Nadat de Mongoolse dynastie in China ten val was gebracht, werd Tibet in feite weer een onafhankelijke monarchie (1350).

In de 16e eeuw bekeerden de Mongolen zich tot het lamaïsme. Hun heerser verleende aan de geestelijke vorst van Tibet de titel van dalai lama. Deze schiep in de 17e eeuw de functie van tadsji-lama; deze mederegentschap zou tot vele interne wrijvingen aanleiding geven. Eind 17e eeuw werd Tibet onderhorig aan China, maar door de verzwakking van dat rijk werd Tibet in de 19e eeuw weer onafhankelijk, waarbij het profiteerde van zijn bufferpositie tussen de Russen en de Engelsen (Voor-Indië). In 1890 erkende China het Britse protectoraat over Sikkim, voorheen een vazalstaat van Tibet. In 1904 scheen een overeenkomst Tibet tot een Brits protectoraat te stempelen, maar in 1907 erkenden Engeland en Rusland de Chinese suzereiniteit over het land.

Deze suzereiniteit verloor haar formeel karakter toen de Chinese Volksrepubliek Tibet bezette (1950-51). Ondanks formele autonomie volgden Chinese pogingen tot gelijkschakeling van Tibet, die in 1959 leidden tot een mislukte opstand, waarna de dalai lama naar India uitweek. De kloostergeestelijkheid werd geseculariseerd. De vlucht van vele Tibetanen naar India en de geschillen over grensafbakening droegen sterk bij tot de gespannen betrekkingen tussen China en India. Sinds 1965 behoort Tibet definitief als autonoom gebied bij de Volksrepubliek China. Nieuwe onrust ontstond ten tijde van de Culturele Revolutie.

De Chinezen bonden de strijd aan tegen de Tibetaanse religie, waarbij vele zaken van culturele waarde verloren zijn gegaan. In 1968 stelde de regering een Comité van de Revolutie over Tibet aan, voor een derde bestaande uit Tibetanen.

LITT. R.A. Stein, La civilisation tibétaine (1962); H.E. Richardson, Tibet and its hist. (1962); J. McGregor, Tibet, a chronicle of exploration (1970); Dawa Norbu, Red star over Tibet (1974); J.T. Dreyer, China’s forty millions (1976); G.D. Henderson, Traditional Tibet (1977; bibliogr.).

< >