m. (-s, -en), halfgeleiderelement, zo opgebouwd uit twee n- en twee p-lagen dat een n-p-n-p-structuur is verkregen.
Doordat de lagen van de thyristor afwisselend positief en negatief (n) gedoteerd zijn, vormen zich drie pn-overgangen (transistor). Bij een negatief aangelegde spanning, anode negatief ten opzichte van kathode, zullen de overgangen 1 en 3 sperren, de thyristor staat in spertoestand (is gedoofd) en laat (behoudens een kleine lekstroom) geen stroom door. Bij een positief aangelegde spanning spert alleen overgang 2, de thyristor staat in blokkeertoestand. Door nu een positieve spanningsstoot aan te brengen tussen de p-n-lagen aan de kathode wordt de sperrende werking van overgang 2 afgebroken en de thyristor gaat geleiden en blijft in geleiding totdat de anode-kathodespanning onder een waarde van ca. 1 V is gedaald. De thyristor werkt als schakelaar zonder bewegende delen en heeft dus geen mechanische slijtage, het aantal schakelingen is daardoor praktisch onbegrensd; het moment van inschakelen kan zeer nauwkeurig ingesteld worden. Bij een dimmer van een lichtschakeling wordt van elke periode van de wisselspanning slechts een in te stellen gedeelte doorgelaten. De thyristor, die de transductor en de thyratron heeft verdrongen, wordt voornamelijk in gelijkrichtschakelingen toegepast. triae.