[Gr. dienaar, verzorger], m. (-en),
1. lid van een joods-hellenistische sekte, die in het begin van de christelijke jaartelling de oevers van het Mareameer bij Alexandrië bewoonde;
2. iemand die een behandeling toepast.
De therapeuten leefden streng ascetisch en waren verwant aan de essenen. Zij leefden zes dagen van de week in afzondering en kwamen alleen op de sabbat bijeen voor gezamenlijke godsdienstoefeningen.