[Gr.], m. (-en), (hist.) viervorst, heerser over een vierde deel van een gebied.
In de Romeinse tijd werden aan de Romeinse stadhouder of een vazalkoning ondergeschikte vorsten tetrarchen genoemd (m.n. in Syrië en Palestina), zonder dat er nog van vierdelingen sprake was. Herodes Antipas, die in het NT wordt genoemd, was een van hen.