[Gr., vier snaren], o. (-en), een viertal tonen die telkens een (reine) kwart uiteenliggen.
Het westerse toonstelsel is gebouwd op toonladders, die bestaan uit twee op elkaar volgende diatonische tetrachorden. De plaats waar zich binnen deze tetrachorden de halve-toonsafstand bevindt, bepaalt met welke toonsoort of kerktoonsoort men te maken heeft.