(trok terug, heeft en is teruggetrokken),
1. achterwaarts verplaatsen: zijn arm terugtrekken;
2. zich (achterwaarts) verwijderen om rust te zoeken enz.: hij was erg moe en trok zich reeds vroeg in zijn slaapkamer terug;
3. (fig.) niet meer deelnemen of zich onttrekken aan: zijn vader heeft zich uit de zaken teruggetrokken;
4. achterwaarts plaatsen m.n. van troepenafdelingen gezegd;
5. (fig.) terugkrabbelen;
6. trekken in de richting of naar de plaats vanwaar het of hij tevoren gekomen is: hij trok haar met
geweld in de kamer terug;
7. intrekken, terugnemen: een motie terugtrekken.