[Lat. terra, aarde], o. (-sen),
1. plat dak van een huis, meestal met een balustrade, bedoeld om er te verblijven;
2. horizontaal grondstuk boven het gewone terreinniveau, als wandelof zitplaats aangelegd; een dergelijk vlak voor het kweken van gewassen op een helling, b.v. voor druiventeelt;
3. gedeelte van het trottoir voor een café, waar tafels en stoelen staan en waar men kan zitten;
4. trapvormig gerangschikte vervlakkingen in de wanden van een dal of kust.
Terrassen in een rivierdal zijn ontstaan nadat de dalbodem werd opgeheven en de rivier zich in de dalbodem insneed. De resten van de oudere dalbodem komen daardoor op enige hoogte boven de rivier te liggen als dalterras. In dalingsgebieden vindt een accumulatie van riviersedimenten plaats, waarin de rivier eveneens een terras kan vormen (accumulatieterras). Behalve door opheffing en daling van het landoppervlak kunnen terrassen ook gevormd worden onder invloed van veranderingen in debiet (afvoer) en puinlast van de rivier. Terrassen kunnen ook ontstaan tussen een smeltende ijstong en de dalwanden (kameterras).
Stranden kustterrassen hangen samen met opheffing van het land, resp. daling van de zeespiegel; de vervlakking is dan het werk van de branding (abrasievlak). Ook opgeheven koraalriffen zijn kustterrassen.