[Lat. gestempelde aarde], Arretijns aardewerk, vervaardigd in Arezzo (Arretium) van 30 v.C.—30 n.C., onversierd of voorzien van motieven in laagreliëf, imitaties van drijfwerk in zilver, bedekt met een dun glanzend laagje van een helrode tot bruine kleur. Het heeft veel invloed uitgeoefend op de keramiekproduktie in de provincies van het Romeinse Rijk.
In de 3e eeuw raakte het uit de mode en verdween het procédé geheel. In 1830 werd door het British College te Londen een prijs uitgeloofd voor de ontdekking van het procédé, echter zonder resultaat. Het feit dat het aardewerk in de Romeinse tijd slechts op enkele plaatsen werd vervaardigd, wijst er op dat voor de fabricage bepaalde kleisoorten nodig waren. Uit onderzoekingen (1930—40) bleek dat deze klei niet alleen een groot percentage fijne deeltjes in de grootte van 1—2 μm moest bevatten, die door opslibben in water van grovere bestanddelen werden gescheiden, ook de mineralogische samenstelling bleek van belang te zijn. De onderzoekingen gaven niet alleen inzicht in de terra sigillata, doch ook in de rooden zwartfigurige vazen van de Grieken, waaraan een zelfde techniek ten grondslag bleek te liggen. keramiek. Sinds 1568 werd in de Silezische stad Strigau geneeskrachtige aarde gedolven die verkocht werd met het stempel terra sigillata vera of terra sigillata Strigonensis, voorzien van het stadswapen. Sindsdien werden alle stukken geneeskrachtige aarde terra sigillata genoemd, totdat in de loop van de 18e—19e eeuw het geloof in geneeskrachtige aarde in onbruik geraakte.
LITT. F.Oswald en T.D.Pryce, An introduction to the study of terra sigillata (2e dr. 1966); J.W.Hayes, Late Roman pottery (1972); A.Oxé en H.Comfort, Corpus vasorum arretinorum (z.j.).