[Hebr.], v./m. (mv.), (OT) beeldjes van een soort huisgoden.
De terafim zijn waarschijnlijk een overblijfsel van voorouderverering. Zij komen voor in de geschiedenis van Jakob en Laban (Gen. 31), verder in Recht. 17 en 1 Sam. 19. Tot aan de ballingschap bleven zij in ere.