Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tepel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. uitstekend deel van de melkklier dat door de zuigeling in de mond genomen wordt;
2. spintepel, een knopvormig uitsteeksel aan het achterlijf van spinnen.

In de tepel monden de afvoergangen van de melkklieren van de borstklier uit. Rondom de tepel is de huid (tepelhof) donkerder gekleurd, evenals de tepel zelf. Soms vindt men bij de vrouw een overtollige tepel (een enkele maal met een overtollige borstklier). Deze tepels liggen dan op een lijn die van de oksel naar de lies verloopt (polymastie). Dit is bij het embryo de zgn. melklijst, waar zich bij de mens normaliter slechts op één plaats een tepel en borstklier ontwikkelen. Doordat het tepelweefsel erectiel is, verheft de tepel zich onder invloed van prikkeling. Bij verreweg de meeste vrouwen behoren de tepels tot de erogene zones.

Bij vele zoogdieren ontwikkelt zich een groter aantal tepels. Afhankelijk van de mate waarin de tepel promineert, spreekt men van een proliferatietepel (rund, paard) of een inversietepel (mens, varken, roofdieren). Op de tepelpunt komen één (herkauwers), twee (paard) of meer tepelkanaaltjes uit.

< >