Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tempeliers, orde van de

betekenis & definitie

(Lat.: templarii), tempelorde, in 1119 gesticht door de Franse ridder Hugo de Payens, met het doel het H. Land te verdedigen en pelgrims te beschermen.

De geloften van de tempeliers waren: kuisheid, armoede, gehoorzaamheid en verdediging van het H. Land. De leden droegen een wit kleed met achtpuntig rond kruis; hun standaard was een gestreept zwart-witveld met hetzelfde kruis. De orde, in 1127 door paus Honorius II bevestigd, onder statuten in 1128 opgesteld door Bernardus van Clairvaux, ontleende haar naam aan het door koning Boudewijn II van Jeruzalem geschonken gedeelte van zijn kasteel, dat grensde aan de plaats van de vroegere tempel van Salomo. Na de val van Akko (1291) werd de zetel van de orde verplaatst naar Cyprus; zij telde toen ca. 27.000 leden. Omdat de tempeliers slechts onderhorig waren aan de paus, vrijgesteld waren van belastingen enz. en door schenkingen grote bezittingen in Europa verwierven, riepen zij veel afgunst en hebzucht op.

In Frankrijk, waar hun Parijse huis, Le Temple, een zeer voornaam bankierscentrum was, trachtte koning Filips de Schone zich in 1307 meester te maken van de bezittingen. Hij beschuldigde de tempeliers van ketterij en zedeloosheid. Paus Clemens V hief de orde in 1312 op, waarna de bezittingen grotendeels aan de Johannieterorde kwamen. De laatste grootmeester werd veroordeeld tot de brandstapel (1314). De orde bleef bestaan in Portugal onder de naam Orde van Christus (Christus, Orde van).

LITT. R.Oursel, Le procès des Templiers (1959); J.Charpentier, L’ordre des Templiers (1962); M.Barber, The trial of the templars (1978).

< >