Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Telefooncentrale

betekenis & definitie

v./m. (-s), centrale inrichting die het mogelijk maakt de daarop aangesloten telefoonlijnen willekeurig met elkaar te verbinden.

De telefooncentrales vormen te zamen met de telefoontransmissiemiddelen het telefoonnet. De primaire taak van de centrale is het tot stand brengen van een spreekverbinding tussen twee telefoonaansluitingen. Daarnaast het vaststellen van de gesprekskosten die aan de oproeper in rekening moeten worden gebracht. Men onderscheidt nummeren verkeerscentrales.

Op een nummercentrale zijn abonnees aangesloten met behulp van een aderpaar uit de telefoonkabel. Het aderpaar eindigt op dehoofdverdeler en wordt vandaar doorverbonden met een bij elk abonneenummer individueel behorende schakeling, de lijnstroomloop (LS) Kleine nummercentrales hebben 100 of 200 abonnees, grote 30000, maar de meeste in Nederland en België minder dan 2000 abonnees. Werden de nummercentrales vroeger door telefonistes bediend, de handcentrales, thans kent men in Nederland en België alleen automatische nummercentrales. De LS is aangesloten op een schakeling, de zgn. verbindingsstroomloop. Daarbinnen kunnen de tien telefoontoestellen elkaar met behulp van een oproepzoeker (OZ) en een lijnkiezer (LK) bereiken door het kiezen van een cijfer met een kiesschijf (dus automatisch). Stel toestel 4 wil toestel 8 bereiken.

Bij het opnemen van de hoorn van toestel 4 wordt vanuit de LS de OZ gestart en zoekt deze de met toestel 4 verbonden lijn op. Een toon verzonden uit de VS (in een telefooncentrale is dit de eerste kiestoon) maakt kenbaar dat kan worden gekozen. Door het draaien van het cijfer 8 maakt de LK 8 stappen en bereikt toestel 8. Is het toestel vrij dan wordt vanuit de VS belstroom naar toestel 8 gezonden en een beltoon naar toestel 4. Zodra de hoorn van toestel 8 wordt opgenomen, worden belstroom en beltoon afgeschakeld en kunnen beide abonnees met elkaar spreken. Uiteraard kan bij één VS slechts één verbinding tegelijk tot stand worden gebracht, zodat verscheidene VS-en parallel moeten worden geschakeld.

Het vereiste aantal wordt bepaald door de stagnatiekans. Voor 10 toestellen zijn dat b.v. 3 VS-en. Een volledig conventionele nummercentrale van b.v. 10000 abonnees is uiteraard op veel uitgebreider schaal opgezet. Aan de oproepzijde worden de abonneelijnen via reductietrappen (zoekers) met het voor het verkeer benodigde aantal VS-en verbonden. Stel dat wordt volstaan met 10 oz-s per groep van 100 abonnees. Voor 10000 abonnees zijn dan 100 x 10 = 1000 oz-s nodig.

Aangezien bij de gehanteerde stagnatiekans slechts 100 oz-s per groep vs-en kunnen worden verbonden, zijn 10 groepen VS-en vereist. Voor het ‘bereiken’ van de abonnees worden de 10000 abonneenummers door middel van kiestrappen (groepkiezers, GK)

gesplitst in 10 x 1000 en elk 1000-tal in 10 x 100. Met één groep eindkiezers (EK) zijn 100 abonnees bereikbaar. Totaal dus 100 groepen EK-S.

Een telefooncentrale zonder register werkt als beschreven; dit zgn. ‘directe’ systeem gebruikt hefdraaikiezers of draaikiezers. In de telefooncentrales met register worden de gekozen cijfers niet in de kiezers opgevangen, maar in een gemeenschappelijk orgaan, het register, dat de kiezers instelt. Tijdens het gesprek zelf is het niet nodig en kan het voor het opbouwen van andere verbindingen worden gebruikt, zodat er aanmerkelijk minder registers dan VS-en nodig zijn. Een lokaal register wordt daarom via een zgn. registerschakeltrap verbonden met de VS-en. Dank zij de registers is het mogelijk de kiezers eenvoudiger te houden en soms zelfs om op het aantal kiezers en lijnen te besparen, omdat de ontvangen cijfers vertaald kunnen worden in gunstiger combinaties. De kiezers in de registersystemen (of ‘indirecte’ systemen) kunnen zowel draaikiezers zijn, als zgn. kruisstangschakelaars (kiezer). De laatste vereisen voor hun instelling speciale apparaten, zgn. merkers (enkele per centrale).

De nieuwste ontwikkeling is de semi-elektronische telefooncentrale. Deze is nagenoeg geheel opgebouwd uit elektronische componenten, waardoor een zeer snelle verbindingsopbouw en een hoge graad van dienstverlening (b.v. de mogelijkheid om aan de centrale op te geven dat men afwezig is en onder welk ander nummer men te bereiken is) wordt verkregen, naast belangrijke voordelen voor onderhoud en beheer, terwijl druktoetskiezen mogelijk is. De functies van de registers (en eventueel merkers) worden geheel overgenomen door een computer (processor). Deze bestuurt de gehele telefooncentrale.

Voor interlokale oproepen wordt als eerste cijfer een nul gekozen en wordt de verbinding via één of meer verkeerscentrales naar de nummercentrale geleid waarop de opgeroepene is aangesloten. Onder verkeerscentrales worden knooppuntcentrales, districtscentrales en internationale centrales verstaan. Zij bestaan in principe uit dezelfde soorten kiestrappen als de nummercentrales. De functie van een knooppuntcentrale (KC) is het doorverbinden van de lijnen van de telefooncentrale uit haar eigen gebied (dit gebied wordt sector genoemd en de centrales eindcentrales, EC, of wijkcentrales) met elkaar en met de lijnen naar de districtscentrale (telefoonnet). Vaak zijn er ook zgn. dwarsverbindingen naar andere KC-S. Een districtscentrale (DC) heeft als hoofdfunctie de lijnen van haar eigen KC-s met elkaar en met de lijnen naar andere DC-S door te verbinden. De modernste KC-S in Nederland en België zijn alle van het indirecte type.

Voor het nationale verkeer worden in de KC de gesprekskosten (telefoontarief) bepaald. Het gekozen nummer wordt geanalyseerd in het register van de KC. Als het om een nationaal gesprek blijkt te gaan, geeft het deze informatie door aan de zgn. tijdzone-overdrager. Deze is verbonden aan de lijn van de EC en zendt op bepaalde tijden, afhankelijk van de vastgestelde zone, een telimpuls gesprekseenheid) naar de EC, waar de impulsen worden bijgeteld op de gesprekkenteller van de oproeper.

Betreft het een internationale verbinding, dan wordt de impulsduur vastgesteld in de DC. Daar wordt aan de hand van de analyse van het landnummer van het land van bestemming (telefoonnummer) , de duur van de telimpulsen voor de desbetreffende verbinding vastgelegd in een internationale tariefoverdrager. Deze zendt dan de benodigde telimpulsen via de KC naar de EC. De nummeranalyses in de verkeerscentrales zijn langzamerhand zo gecompliceerd geworden, dat dit in de moderne systemen zelfs niet meer in het register geschiedt maar in nog meer gecentraliseerde elektronische apparatuur, de zgn. nummeronderzoeker. Deze wordt door het register bij elke verbindingsopbouw gedurende een zeer korte tijd geraadpleegd. Er zijn er dan ook maar 1 of 2 per groep registers nodig.

Het overbrengen van berichten noemt men signaleren. Signalering is dus een soort technisch spreken tussen de telefooncentrales. Dit ‘spreken’ geschiedt deels tussen de inkomende en uitgaande overdragers van twee verschillende centrales via de verbindingslijnen (lijnsignalering). Overdragers zijn schakelingen op de grens van de centrale en de kabels en anderdeels tussen de registers in de verschillende centrales (registersignalering). Er zijn verschillende soorten signaleringssystemen zowel in de Benelux als internationaal. De meest principiële verschillen liggen in de manier waarop de cijfers worden overgebracht.

De oudere systemen werken analoog aan de kiesschijf: d.w.z. een cijfer bestaat uit evenveel impulsen als het cijfer groot is. Omdat deze methode vrij traag is, zijn er snellere signaleringssystemen ontwikkeld. B.v. de zgn. multi-tooncodesignalering brengt de cijfers in een parallelcode over, waarbij elk cijfer uit een signaal van 2 uit 5 frequenties bestaat. Dergelijke snelle signaleringssystemen vinden altijd tussen de registers plaats. Voor overloop centrale telefoonnet.

< >