Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Teelt

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. het kweken, de cultuur;
2. wat geteeld, voortgebracht is: de teelt was dit jaar goed; (metonymisch) het geteelde; eigen teelt, zelf gekweekt produkt;
3. de voortbrenging: biologische teelt;
4. visvangst: een slechte teelt;
5. het seizoen waarin met drijfnetten op haring werd gevist.

De teelt duurde van eind mei tot begin dec. Het begin van de teelt, de datum waarop de schepen mogen uitvaren ter haringvisserij, werd in Nederland vastgesteld door het Produktschap voor Vis en Visprodukten. De datum van uitvaart wordt voorafgegaan door Vlaggetjesdag. Het einde van de teelt, behouden teelt genoemd, werd door reder en schipper bepaald, en was afhankelijk van de mogelijkheden om nog haring te kunnen vangen met de vleet. De loggers die niet aan de wintervisserij deelnamen, werden na behouden teelt geheel onttakeld, de resterende proviand werd verdeeld, terwijl de totale financiële afrekening tussen rederij en bemanning plaatsvond. Een klein gedeelte van de bemanning vond gedurende de wintermaanden werk op de nettenzolder om de netten voor de volgende teelt in orde te brengen. Het merendeel van de bemanning werd werkeloos, tot het klaarmaken van het schip voor de nieuwe teelt begon (medio april).

< >