m., (ook: gevoelszin, tangoreceptie), het vermogen om directe aanraking van voorwerpen waar te nemen; een vorm van mechanoreceptie.
De adequate prikkel voor de tastzin wordt gevormd door plaatselijke vervormingen van de huid. De actieradius van de tastzin wordt in vele gevallen vergroot (b.v. door sprieten en snorharen, vooral bij nachtelijk levende soorten). Vissen hebben een op andere wijze gespecialiseerd tastzintuig, het zijlijnzintuig. Ook onder de ongewervelde dieren vanaf de eencelligen komt tastzin algemeen voor. Bij gepantserde of een schaal dragende dieren (vele insekten, weekdieren enz.) is de tastzin beperkt tot de weke delen van het lichaamsoppervlak (antenne). Tastprikkels spelen vaak een belangrijke rol voor het oriëntatievermogen, vooral bij dieren die met zeer eenvoudig gebouwde ogen zijn toegerust of die geen gebruik van hun ogen kunnen maken (nachtdieren, diepzeebewoners, onderaards levende soorten), tastzintuig.
LITT. A.Montagu, De tastzin (1972).