o. (-en), als veevoeder gebruikt nevenprodukt bij de tarwebloembereiding.
Een van de eerste tarwenevenprodukten zijn de tarwekiemen (ZW 82,6, EW 1,16, VRE 23,4%). Wordt slechts een deel van de bloem onttrokken, dan resteert er tarweproduktenvoermeel, dat eveneens in veevoeders wordt verwerkt (ZW 69, EW 1,03, VRE 12,5%). Wordt de buitenkant van de korrel verwijderd (op walsen afgeschaafd), dan ontstaan er tarwezemelen en tarwegrint; deze worden samengevoegd tot tarwezemelgrint of tarwegrintzemelen (ZW 56,5, EW 0,85, VRE 13,1%). Bij de volgende bewerkingen ontstaat tarwegries (ZW 64,6, EW 0,94, VRE 13,9%). Van de VS uit betrekt men ook nog ‘pollaids’, een tarwevrucht die qua voederwaarde in staat tussen tarwegries en tarwezemelgrint (zw ca. 60, EW ca. 0,9, VRE ca. 13,5%). Alle tarwenevenprodukten worden veel in alle soorten mengvoeder verwerkt; tarwegries vooral in mengvoeders bestemd voor jonge dieren.