(tartte, heeft getart),
1. aandurven, trotseren: zelfs de dood tarten;
2. boos maken, prikkelen, tergen: tart haar niet;
3. prikkelen tot een handeling, uitdagen: ik tart hem, dat te bewijzen;
4. overtreffen, te boven gaan: een ellende die elke beschrijving tart.