m. (-pen),
1. pin waarmee men een opening in een vat, een bak enz. sluit, stop, deuvik; (vandaar) doorboorde stop waarvan een gedeelte zo gedraaid kan worden dat de vloeistof erdoorheen uit het vat vloeit; kraan: de tap in het vat steken;
2. de uiteinde van een as, dat in een holte of kussen ligt: om een tap draaien; (aan een vuurmond) elk van de uitstekende korte assen waarop de kanonloop geëleveerd kan worden;
3. korte pen uit een hout en in een gat in een ander stuk passend: verbinding met tap en gat;
4. hardstalen snijgereedschap om bevestigingsschroefdraad (driekante draad) in een gat te maken.
Tappen zijn te onderscheiden in een voorsnijtap die ca. 0,4 van de groefdiepte wegsnijdt; de tweede tap die nog eens 0,4 van de groef wegsnijdt en de derde (laatste) tap die de draad voltooit. Zij zijn van 3 of 4 langssleuven voorzien om de tapspaan uit het gat af te voeren.
5. m. het tappen, het laten uitvloeien van een vloeistof: wijn bij de tap verkopen; de tap van latex uit de rubberboom.