Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tabernakel

betekenis & definitie

[Lat. tabernaculum, hutje, tentje], m. /o. (-s, -en),

1. (bijbel) tent die de Ark des Verbonds bevatte en tot tempel diende; ook: loofhut der oude Israëlieten: het feest der tabernakelen, loofhuttenfeest; (zegsw.) ergens zijn tabernakel opslaan, bouwen, er gaan wonen;
2. het lichaam waarin de ziel huist (2. Kor. 5, 1); iemand op zijn geven, hem afrossen;
3. heiligdom, tempel: een van de wetenschap;
4. (r.-k.) meestal rijkversierd vierkant of rechthoekig kastje waarin het sacrament bewaard wordt.

Bij de Israëlieten was de tabernakel het zichtbare symbool van de eenheid der twaalf stammen. Men geloofde dat God er woonde. De tent bezat een voorhof, met het brandofferaltaar en een koperen wasbekken, door een voorhang gescheiden van het heilige, waar zich de tafel der toonbroden, de zevenarmige kandelaar (menora) en het reukofferaltaar bevonden. In het daarachter gelegen ‘heilige der heiligen’ bevond zich alleen de Ark des Verbonds. Deze ruimte was slechts toegankelijk voor de hogepriester, en dan nog alleen op Jom Kippoer.

< >