v., (ook: taalverwerving), het proces van taalleren bij kinderen, m.n. wat betreft het spreken.
De geluiden die een kind vanaf de geboorte maakt, vormen het startpunt van de taalontwikkeling. Het kind krijgt plezier in het produceren van geluiden; deze worden, o.a. door imitatie van de opvoeders, steeds gevarieerder. Met ca. 12 maanden zegt het kind herkenbare ‘woorden’ als mama, papa, dada. Van echte taal is pas sprake als het kind, ca. l ½ jaar oud, ontdekt dat een woord iets aanduidt, en ook kan worden gebruikt als het aangeduide niet aanwezig is. Hierna versnelt de taalverwerving sterk. Het kind spreekt eerst in afzonderlijke woorden, (‘eenwoordzinnen’), en vanaf het tweede jaar in meerwoordzinnen, die steeds beter opgebouwd worden.
Als het kind ca. 6 jaar oud is, kan het gewoonlijk een enkelvoudige zin goed opbouwen en uitspreken. De ontwikkeling wat betreft woordenschat en zinsbouw (bijzinnen, tussenzinnen enz.) gaat nog lang door.
De taalontwikkeling bij doofgeboren kinderen is een bijzonder probleem. Doordat het horen van eigen en andermans geluid essentieel is voor het leren spreken, vindt dit proces bij dove kinderen niet spontaan plaats: zij maken als baby wel uit zichzelf brabbelgeluiden, maar houden hier na enige tijd mee op. Om te leren spreken hebben zij gespecialiseerde oefentherapie nodig.
LITT. A.M.Schaerlaekens, De taalontwikkeling van het kind (1977); A.van Uden, Taalverwerving door taalarme kinderen (1978).