[<Gr. syn, samen; arthros, gewricht], v. (-n), samenvattende ben. voor die gewrichten waarbij de beenstukken onbeweeglijk met elkaar verbonden zijn (de overige heten diartrosen).
(e) Voorbeelden van synartrosen zijn: syndesmose (b.v. schedelnaad in de groeiperiode), synostose (b.v. schedelnaad na de groei), synchondrose (b.v. groeischijf in de lange pijpbeenderen en de schaamnaad of symfyse).