[<Fr.], v., 1. vatbaarheid, lichtgeraaktheid; 2. verhouding tussen de in een lichaam opgewekte tijdelijke magnetisatie en de magnetische veldsterkte in het lichaam (e).
(e) De susceptibiliteit is de →permeabiliteit min een. Voor diamagnetische stoffen is de susceptibiliteit klein en negatief, voor paramagnetische klein en positief, voor ferromagnetische groot en positief, →magnetisatie.