(stuitte, heeft en is gestuit),
1. tegenhouden, tot staan brengen: iemand in zijn vaart —; een huwelijk —, geen voortgang doen hebben, door zich op wettelijke gronden tegen de voltrekking te verzetten; 2. niet verder kunnen, tot stilstand komen, ophouden: de wagen stuitte tegen de muur;
3. op, ongezocht ontmoeten, aantreffen;
4. terugspringen na met kracht tegen iets aangekomen te zijn:.de bal stuitte tegen de muur;
5. twee knikkers zo op de grond werpen dat ze elkaar afstuiten; 6. dat stuit mij tegen de borst, dat staat mij tegen.