v. (-en), samenvattende term voor diverse, vooral politiek gerichte studentenorganisaties in diverse landen sinds de jaren zestig. (e) Een belangrijke rol bij de opkomst van de studentenbeweging speelde de grote toeloop naar de universiteiten die daardoor langzamerhand een minder elitair karakter kregen. Op deze basis kon de studentenbeweging zich laten inspireren door radicale, buiten-universitaire stromingen.
In de VS werd de studentenbeweging b.v. gestimuleerd door de strijd voor negeremancipatie (Student Power volgde op Black Power) en door het verzet tegen de Amerikaanse deelneming aan de Vietnamese Oorlog. Mijlpalen in de geschiedenis van de studentenbewegingen waren o.a. de Meirevolutie in 1968 in Parijs en de gebeurtenissen rond Berkeley University in Californië (1968—69). In Berkeley gebruikten studenten de campus als uitgangsbasis voor een burgerlijke ongehoorzaamheidsbeweging. De opstandige beweging in mei 1968 in Parijs sloeg van de studenten over naar de arbeiders en bracht Frankrijk aan de rand van de revolutie. Ideologisch vormt de studentenbeweging zeker geen eenheid. Aanvankelijk maakten vooral de ideeën van de socioloog H.Marcuse veel opgang; later zochten grote groepen studenten aansluiting bij de arbeidersbeweging.Ook in Oost-Europa (Polen, Tsjechoslowakije, Joegoslavië) deed de studentenbeweging zich gelden; haar aanvallen richtten zich op het gebrek aan maatschappelijke vrijheden en op bureaucratische elementen. In China waren studenten voor een belangrijk deel de dragers van de →Culturele Revolutie. In Japan organiseerden de Zengakuren sinds 1960 grote anti-Amerikaanse demonstraties, die tot ware veldslagen met de politie leidden. In Nederland werd de studentenbeweging vooral op gang gebracht door de in 1963 opgerichte Studentenvakbeweging (SVB), die de nadruk legde op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de studenten. De beweging wordt gedragen door plaatselijke studentenverenigingen, die sinds 1971 samenwerken in het Landelijk Overleg Grondraden. Belangrijke actiepunten waren zowel in België als in Nederland behalve de democratisering van de universiteiten (zowel de toegankelijkheid van het universitaire onderwijs als de medezeggenschap van studenten en personeel), ook de inhoud van de studie, de aantasting van het voorzieningenniveau (studentenen personeelsstops, studieduurverkorting e.d.) en de internationale solidariteit (Vietnam, Zuid-Afrika).
Het politieke gebeuren in Nederland zelf radicaliseerde de SVB verder. In sept. 1967 ontstond een Kritische Universiteit, die zich richtte tegen de pretentie van een waardenvrije wetenschap en die vooral in Nijmegen grote betekenis kreeg. In de loop van 1969 is in veel Ned. steden, zowel aan de openbare als bijzondere universiteit actie gevoerd, waarbij bezettingen van aula’s, curatorenkamers en bestuursgebouwen (Maagdenhuis, Amsterdam, 16—20.5.1969; Hogeschool Tilburg, april 1969) grote aandacht trokken. Op 1.1.1971 trad een wet in werking die het bestuur van de universiteit in grote mate herstructureerde en daarmee democratiseerde. De democratisering van de instellingen van wetenschappelijk onderwijs is in 1970 doorgevoerd. In België vertoonde de studentenbeweging in de jaren zestig twee aspecten.
Het ene was vooral aanwezig bij de Vlaamse studentenorganisaties in Leuven, waarvan de protestacties tegen de aanwezigheid van een Franstalige universiteit in een Vlaamse stad aansloten bij de traditie van de Vlaamse Beweging. Nieuw was de sociale beweging aan alle Belg. universiteiten, met als exponent de poging om een studentenvakbeweging tot stand te brengen. In het algemeen werd vooral aangedrongen op democratisering van het hoger onderwijs en op inspraak voor het wetenschappelijk personeel en de studenten. Onder invloed van de gebeurtenissen in mei 1968 in Parijs vond in juni van dat jaar ook aan de Brusselse universiteit een bezetting plaats door een ‘vrije vergadering’. In mrt. 1969 werd de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Gentse universiteit eveneens bezet om een democratisering van de onderwijsstructuren en -methoden af te dwingen. Aan deze eisen werd gedeeltelijk tegemoetgekomen in de nieuwe statuten voor de vrije universiteiten en in de Wet van 24.3.1971 betreffende het beheer van de rijksuniversiteiten en rijksuniversitaire centra.