m. (stromen),
1. zich voortbewegende massa van een vloeistof, m.n. water: de stromen en rivieren van Nederland; tegen de — oproeien, ondanks verzet of weerstand streven naar het bereiken van zijn doel; op — (van schepen), op de rede of op de open rivier, buiten de haven; van vallend water: de regen viel bij stromen neer; ook van andere stoffen, zelfstandigheden, krachten enz. (zie tabel): elektrische —; een — van licht, van woorden; met de — meegaan, met de mensenstroom meelopen, (fig.) geen eigen mening tonen;
2. zeer grote menigte of hoeveelheid die zich verplaatst: een — van bezoekers;
3. (ook: elektrische stroom (niet aanbevolen) stroomsterkte), symbool I, grootheid die de hoeveelheid lading per tijdseenheid aangeeft, die door een doorsnede van een elektrische geleider stroomt; de — is vier ampère.
stroom. Enige ‘stroom’-grootheden volgens NEN999 naam symtoelichSI-eenbool ting heid volumestroom, qv volume m3/s (volume)debiet tijd volumestroomv qv m/s dichtheid A massastroom qm massa kg/s tijd massastroomΦ qm kg/(s-m2)
dichtheid A (elektrische) I lading A stroom tijd stroomdichtheid J I A/m2 A warmtestroom Φ warmte W (=J/s)
tijd warmtestroomq Φ W/m2 dichtheid A (energetische) Φ elektroW stralingsflux, magneti- stralingsener- sche stra- giestroom lingsenergie per tijd (energ.) straφ Φ W/m2 lingsfluxdichtheid, aërieke stralingsenergiestroom A lichtstroom Φ lichtsterkte lm = x ruimtehoek = cd-sr A — oppervlakte.